19
2. Sanering op wettelijke basis.
De belangrijkste mogelijkheid tot sanering die zijn basis vindt in de
Ruilverkavelingswet 1954, is vastgelegd in artikel 12, lid 3 x), dat
bepaalt, dat een eigenaar die zulks verzoekt, in afwijking van het
bepaalde in artikel 10, algehele vergoeding in geld zal krijgen. Al
hoewel vroeger een eigenaar-gebruiker ook geld in plaats van grond
toebedeeld kon krijgen, kwam deze figuur zeer weinig voor, aangezien
het slechts mogelijk was de betrokken eigenaar de waarde van zijn
onderbedeelde inbreng te geven, maar geen bedrijfsschadevergoeding
en de hierna te vermelden andere vergoedingen. Het toekennen van
deze vergoedingen is nu vastgelegd in de woorden „algehele vergoe
ding in geld", welke vergoedingen krachtens artikel 115, lid 2, geheel
ten laste komen van het Rijk en blijkens de Memorie van Antwoord
overeenkomen met die welke bij onteigening worden gegeven.
Deze vergoedingen bestaan voor de eigenaar-gebruiker uit
a. vergoeding van de waarde van hetgeen afgestaan wordt
b. vergoeding voor de waardevermindering van het niet af te stane
deel
c. vergoeding wegens inkomstenderving d.w.z. bedrijfsschadevergoe
ding
d. belastingschade.
Ofschoon het zich laat aanzien, dat er nu bij de betrokken eige
naren meer animo zal bestaan om voor 100% onderbedeeld te wor
den, moet men toch geen overdreven voorstelling van deze mogelijk
heid hebben. Uitzonderingen daargelaten, ben ik van mening, dat
deze in de praktijk wel beperkt zal blijven tot die gevallen waarin de
betrokken boer, hetzij wil emigreren, hetzij geen opvolger voor zijn
bedrijf heeft, een hoge leeftijd heeft bereikt en de bedrijfsvoering
wil beëindigen. Immers dit is voor deze boeren de enige kans langs
legale weg bovenvermelde vergoedingen te verkrijgen, want als
zijzelf tot verkoop overgaan, zal de Grondkamer op grond van de
Wet Vervreemding van Landbouwgronden uiteraard haar goedkeuring
moeten onthouden aan een koopprijs waarin deze vergoedingen zijn
opgenomen. Alhoewel volgens de tekst van de wet het verzoek tot
deze 100 onderbedeling van de desbetreffende eigenaar dient uit
te gaan, is dit naar mijn oordeel voor de plaatselijke commissie geen
beletsel ter zake de nodige activiteit te betrachten en de daarvoor in
aanmerking komende eigenaren goed op de hoogte te stellen van deze
wettelijke mogelijkheden. Het is dan tevens van belang, dat de plaat
selijke commissie na verkregen overeenstemming zo spoedig mogelijk
een schriftelijke regeling treft zo mogelijk omkleed met waarbor
gen met de betrokken eigenaar, daar er uiteraard meestal geruime
tijd ligt tussen de afspraak met de eigenaar en het opmaken van het
1) De plaatselijke commissie is, na goedkeuring van de centrale commissie,
bevoegd te bepalen, dat een eigenaar die zulks verzoekt, ook buiten de gevallen,
in de beide vorige leden genoemd, in afwijking van het bepaalde in art. 10
algehele vergoeding in geld zal krijgen.