32 De overwegende plaats van de foutenvereffemng en foutentheore- tische beschouwingen in de landmeetkunde is nl. iets van de laatste eeuw. Hoe het voordien gesteld was, daarvoor vinden wij een aan knopingspunt door een andere benaming van de landmeetkunde, die men nog wel aantreft op leerboeken uit de vorige eeuw, die dan als titel voeren „werkdadige meetkunst". Wij zouden thans zeggen „toe gepaste meetkunde". Inderdaad kon men tot ongeveer anderhalve eeuw geleden de landmeetkunde met deze omschrijving adequaat defi niëren. Ongetwijfeld was aan de oudste landmeetkundige produkten die ons bekend zijn, reeds een lange ontwikkelingsgang voorafgegaan, en het begrip „begin" verliest zich, zoals meestal bij historische pro cessen, in een onnaspeurlijk verleden. Een begin kan men slechts inhoud geven door te stellen, dat men zich de mens nu eenmaal niet kan denken zonder dat hij zou beschikken over een zeker aantal begrippen omtrent getal en verhouding. Indien wij nu de term „toegepaste meetkunde" niet alleen opvatten als de beschrijving van een praktisch proces, doch ook in historische zin beschouwen, dan volgt hieruit, dat er van een landmeetkunde geen sprake kan zijn, voordat er een meetkunde tot ontwikkeling is geko men. Voor zelfs de meest primitieve voortbrengselen van de landmeet kunde, zoals die ons uit Mesopotamië en Egypte bekend zijn, moet toch in elk geval een zekere kennis van planimetrische begrippen vooropgesteld worden. Weliswaar zijn ons afbeeldingen van gedeelten van het aardopper vlak bekend, vervaardigd in zgn. primitieve gemeenschappen, waarbij een dergelijke kennis niet aanwezig geacht kan worden. Wij moeten dergelijke, soms zeer frappante, kaartwerkjes echter meer beschou wen als produkten van grafische kunst, en er in het geheel geen landmeetkundige associaties bij te pas brengen. Er zijn uit het oude China en ook wel uit de Europese middeleeuwen cartografische pro dukten tot ons gekomen, die niet minder pretenderen dan de gehele wereld af te beelden. De auteurs gaan hierbij wel uit van de inder daad voor de hand liggende, en aanvankelijk evidente voorstelling, dat de waarnemer zich bevindt in het middelpunt van het heelalook kent men deze plaats wel toe aan het Heilige Land of het Paradijs. Naburige streken, van het bestaan waarvan men enige kennis bezit, worden er op min of meer smaakvolle of symmetrische wijze omheen gearrangeerd. Daar wij onder een kaart nu eenmaal verstaan een af beelding, die een zo goed mogelijk structureel verband bezit met het gebied dat zij pretendeert voor te stellen, kunnen wij deze produkten dus niet als kaarten beschouwen. Zij hebben geen structureel verband met de realiteit, pretenderen dit mogelijk ook niet, doch slechts met bepaalde voorstellingen bestaande in de geest van de auteur. Geen kaart zonder landmeetkunde, en geen landmeetkunde dus zonder meetkunde. Is deze laatste stelling misschien omkeerbaar? Of anders uitgedrukt, is het mogelijk, dat de ontwikkeling van een logisch systeem, gebaseerd op synthetische oordelen a priori, zich als zuivere geesteswerkzaamheid heeft voltrokken, of moeten wij aannemen, dat

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1956 | | pagina 34