35 gebruik komen; tegen het einde van de 17e eeuw worden zij ver volmaakt door het gebruikelijke diopter te vervangen door de tele scoop. De uitvinding van de nonius maakte het mogelijk de aflezing op de randen zo te verbeteren, dat met een betrekkelijk grove verdeling een veel nauwkeuriger aflezing verkregen kon worden. In de 16e eeuw past Gemma Frisius voor het eerst de driehoeksmeting toe als hulpmiddel voor de kaartering en in de volgende eeuw is het Snel- lius, die hiervan gebruik maakt om zijn beroemde graadmeting te verrichten. De driehoeksmeting wordt nu al spoedig het hulpmiddel bij uitstek om de chaos van de op te meten bijzonderheden te vangen in een algemeen systeem, dat op eenvoudige wijze te meten, te tekenen en te berekenen was. De gulden tijd der werkdadige meetkunst was begonnen. Inderdaad, wanneer men eenmaal erkend heeft, dat lichtstralen zich gedragen als Euclidische rechten en dat aan elkaar gelegde meetstaven of meetbanden zich gedragen als gelijke lijnstukken, dan lijkt het voor de hand liggend, dat voor een succesvolle beoefening van de land meetkunde kennis van de Euclidische meetkunde, die immers bestaat uit tautologische omvormingen van de oorspronkelijke axioma's, vol doende is. Ondanks de verfijning van het waarnemingsproces bleek echter, dat men zo gemakkelijk van de „fouten" niet af was. Het enigszins para doxale verschijnsel deed zich nl. voor, dat, juist door deze verfijning, men steeds meer genoodzaakt was zich met de fouten bezig te houden. Men kwam nl. voor het feit te staan, dat later door Einstein als volgt werd uitgedrukt: „In sofern sich die Satze der Mathematik auf die Wirklichkeit beziehen, sind sie nicht sicher, und in sofern sie sicher sind, beziehen sie sich nicht auf die Wirklichkeit." Als eenvoudige illustratie kan het volgende dienenmeet men van een vlakke driehoek de drie hoeken, dan zullen deze in het algemeen niet sluiten op 1800. Meet men nu, teneinde dit verschijnsel nader te onderzoeken, deze hoe ken herhaalde malen opnieuw, dan blijkt, dat men in het algemeen met de oorspronkelijke waarden terugvindt, doch andere. Naar wat wij hiervan op het ogenblik nog kunnen weten, krijgen we de indruk, dat onze collega's uit de 17e eeuw tegenover dit ver schijnsel stonden met een zekere radeloosheid. Dat de metingen, door après tout feilbare mensen, uitgevoerd met behulp van toch steeds onvolkomen meetinstrumenten, met fouten zouden zijn behept, daar van was men wel overtuigd, doch een fout in de beperkte zin van het woord moest toch door herhaling van het meetproces redresseerbaar zijn, en de fouten, waar men hier tegenover kwam te staan, bleken a.h.w. een eigen leven te vertonen, waarin men zo spoedig geen wet matigheid kon ontdekken. Deze radeloosheid kon gemakkelijk leiden tot een sceptisisme, dat we uitgedrukt vinden in de volgende uitlating, die, zoals Jordan ver meldt, bij landmeters uit die tijd wel gehoord werd: „als een hoek niet op 3' sluiten wil, dan stuurt men een landmeter het terrein op en laat hem de hoek net zo lang meten, tot hij 3' groter (of kleiner) is

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1956 | | pagina 37