40 vertonen met het uit de kennistheorie van Kant welbekende „Ding an sich". Dat wij nochtans deze ware waarden in onze overwegingen invoeren, alsof wij er op de beste voet van bekendheid mee zouden staan, is op zijn minst gezegd, een merkwaardig iets. Wanneer wij eens bedenken, dat wij van geen enkele meetstaaf ooit die zgn. ware lengte zullen kennen, wat dan te zeggen van de ware waarden van afstanden, met deze meetstaaf gemeten? Nu is wel eens getracht deze moeilijkheid te omzeilen door het be grip ware waarde te definiëren als „grenswaarde", die gevonden zou worden als gemiddelde van alle metingen, indien men het aantal dezer metingen onbeperkt zou vergroten. M.i. berust dit echter op een mis verstand. Het is wel verleidelijk hier een redenering te volgen, analoog aan een in de wiskunde gebruikelijke, echter moet steeds in het oog worden gehouden, dat wij hier te doen hebben met een handeling die in werkelijkheid en niet alleen in gedachten uitgevoerd zou moeten worden. En daar het nu eenmaal onmogelijk is een aantal waarne mingen onbeperkt op te voeren, wordt de hier bedoelde grenswaarde zeker even efemeer als de eerder bedoelde ware waarde. Indien nu al de practici in het algemeen geneigd waren bezwaren als hier vermeld, gering te achten, dan kan nog een ander bezwaar genoemd worden, dat direct uit de praktijk voortkwam. Wij vermeldden reeds het begrip middelbare fout, dat in de theorie als nauwkeurig- heidsmaat een belangrijke plaats inneemt. Indien wij van een aantal directe waarnemingen het aritmetische gemiddelde bepalen, leert de theorie, dat de middelbare fout in dit gemiddelde gevonden wordt door de middelbare fout in de enkele waarneming te delen door de vierkantswortel uit het aantal waarnemingen. Hieruit zou moeten volgen, dat door vergroting van het aantal waarnemingen de middel bare fout in dit gemiddelde zo klein gemaakt zou kunnen worden als men maar wilde. In de praktijk blijkt dit in het geheel niet op te gaan. Wanneer wij hieromtrent bv. Jordans Handbuch raadplegen, vinden we de volgende verklaring. Het heeft geen zin, merkt hij op, het aantal metingen hoger te nemen dan 5 a 10, niet alleen, omdat de waarde van de middelbare fout van daar af slechts langzaam afneemt, doch vooral, omdat de formule nu eenmaal vooropstelt, dat de me tingen slechts met onregelmatige positief of negatief gelijk waarschijn lijke fouten aangedaan zouden zijn, en dit is, zegt hij, in werkelijkheid bijna nooit het geval. Deze uitlating komt er dus praktisch op neer, dat men, teneinde het verschijnsel te verklaren, de grondslagen van de theorie over boord gooit. Nu is het ongetwijfeld waar, dat de methode der kleinste kwadraten juist in de praktijk haar deugdelijkheid heeft bewezendat echter voor een betrekkelijk eenvoudig geval als het onderhavige, geen verklaring kon worden gevonden zonder de grondslagen van de theorie zelf aan te tasten, is een bedenkelijk verschijnsel. Ik wil nu in het kort uiteenzetten, welke andere opvattingen omtrent deze materie zich in de laatste tijd hebben ontwikkeld. Deze denk-

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1956 | | pagina 42