41 beelden houden nauw verband met de ontwikkeling van de weten schap die men met de naam van mathematische statistiek aanduidt. Ik zal hier echter niet nader op ingaan. In het algemeen nu, wat kan de mens doen, indien de theorie hem in de steek laat? Hij kan slechts één ding doen, nl. zich wederom wenden tot de empirie. Dit was al wel eerder gepropageerd. Van Engelse zijde werd reeds vroeger de zgn. frequentietheorie naar voren gebracht, die het begrip waarschijnlijkheid uitsluitend wil definiëren door uit te gaan van be paalde geconstateerde frequentieverhoudingen. In deze zienswijze is, om een voorbeeld te noemen, de kans dat met een dobbelsteen in één worp 6 gegooid wordt, niet i/e omdat wij geen reden hebben te ver onderstellen, dat de ene kant bevoordeeld is boven de andere en dus alle kansen als gelijk moeten worden beschouwd, doch omdat deze verhouding nu eenmaal praktisch verkregen wordt bij een groot aantal herhalingen van het experiment. Wanneer we ons nu dus willen wen den tot de ervaring, wat zien we dan? Dan moet zeker afstand worden gedaan van de begrippen „fout" en „ware waarde". Deze zijn ons immers niet primair gegeven. Gegeven zijn alleen de waarnemingen. Nu is weliswaar in het geheel niet eenvoudig te zeggen, wat een zgn. directe waarneming eigenlijk is. Zij is een eindresultaat van een in gewikkeld proces, waarbij instrumenten en zintuigen een rol spelen, maar ook de werkzaamheid van de geest. Het doen van een waarne ming is nooit te vergelijken met een passieve registratie, doch veeleer met een actief iets. Zeker is echter, dat een aantal waarnemingen aan hetzelfde object gedaan, ons in het algemeen als resultaat een collectief geven, anders gezegd, het object doet zich aan ons voor, alsof het een zekere variabiliteit vertoont. Doel van de vereffenings- leer (die van nu af liever niet meer foutentheorie, doch waarnemings rekening genoemd wil worden) is nudit collectief aan een vereen voudigingsproces te onderwerpen, waarbij de voor ons als zodanig on bruikbare massa feiten in enkele duidelijke vormen wordt uitgedrukt, die ons het verder werken met het door ons ten grondslag gelegde mathematische model veroorloven, en tevens een karakteristiek kunnen geven van de aard van het collectief. De ervaring leert ons echter tevens, dat in zeer veel gevallen de waarnemingsreeksen, vooral die waarmee we in de landmeetkunde te maken hebben, een zeer speciale vorm vertonen. Verzamelt men de waarnemingsreeksen in zgn. histogrammen, dan blijkt, dat men door weloverwogen keuze van de lengte-eenheid op de X-as de trappen- lijnen van de verschillende histogrammen ongeveer tot samenvalling kan brengen. Het feit, dat dergelijke reeksen inderdaad bestaan en zelfs veelvuldig voorkomen, wordt als grondslag van de op te bouwen theorie genomen. De uitwerking van deze theorie is te danken aan Tienstra. Hierdoor zijn niet alleen de resultaten van de oude foutentheorie op een zuiver der grondslag gesteld (tenslotte gold de foutenwet van Gauss juist voor dergelijke normale frequentieverdelingen), doch tevens is het Tienstra gelukt door zijn hypothese omtrent het beschrijven van fysi-

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1956 | | pagina 43