42 sche correlatie door lineaire algebraïsche correlatie, een uitermate fraaie uitbreiding te geven aan de techniek van de methode der kleinste kwadraten voor correlerende waarnemingen. Vermeld moet nog wor den, dat met behulp van deze theorie, zoals Tienstra aantoonde, het mogelijk is, het hiervoor genoemde verschijnsel van het niet overeen komen van de theoretische afneming van de middelbare fout met de factor V» en het experiment, theoretisch aantrekkelijk te formuleren. Plaats voor begrippen als toevallige of ware fout is er in deze theorie dus niet meer. Doch ook het begrip systematische fout verliest hier zijn betekenis. Ik heb reeds gelegenheid gehad het woord mathe matisch model te bezigen en zal hier nog wat nader op ingaan. Wanneer wij in de natuur verschijnselen waarnemen, en wij vinden daarin klaarblijkelijk een zekere, door de ervaring bevestigde, regel matigheid, dan ligt het in onze aard deze verschijnselen te gaan zien tegen de achergrond van een norm, een idee, een model. We zullen bv. zeggen van iemand, dat hij „abnormaal klein" is, en bedoelen dan, dat hij o.i. afwijkt van de norm die wij gesteld hebben. En dit ondanks het feit, dat wij in werkelijkheid deze norm, dit model, nimmer ontmoet hebben en ook nimmer zullen ontmoeten, daar het slechts een schep ping van onze geest is. Niet anders is het gesteld met de zgn. mathematische modellen die wij als norm aan onze metingen ten grondslag leggen. Een enkel voor beeld ter verduidelijking. Wanneer men een zeer klein gedeelte van het aardoppervlak in kaart wil brengen, kan men als model voor dit opper vlak een plat vlak kiezen. Breidt men de metingen over een groter deel van de aarde uit, dan zal er een ogenblik komen, waarop dit model niet meer voldoet; men kan dan overgaan tot het kiezen van een ander model, bv. een bol met een bepaalde straal. Bij nog uitge strekter metingen zal ook deze bol als model niet meer voldoen en zal het model „omwentelingsellipsoïde" bevredigender zijn. De vraag of een bepaald collectief van waarnemingen past bij het door ons ten grondslag gelegd model, dan wel of het daarin niet past, is een kwestie die hoofdzakelijk op het terrein van de statistiek ligt. Wanneer wij echter redenen hebben aan te nemen, dat zij niet pas sen in het model, dan staan ons verschillende wegen open. Ten eerste, het kiezen van een ander model. In het zoëven ge noemde voorbeeld werd reeds vermeld, dat een bol gekozen kan wor den. In het algemeen kan dit beginsel uitgedrukt worden door de woorden elke theorie die de feiten niet dekt, moet gewijzigd worden. Het kan echter mogelijk zijn, dat de tekortkomingen van het model zeer welbekend zijn en men toch om bepaalde redenen van dit model niet af wil wijken. Als voorbeeld hiervan kunnen wij noemen de invoering van de zgn. laplacevoorwaarden in het driehoeksnet. Men komt hier nl. voor moeilijkheden te staan, doordat de richting van de zwaartekracht, waarmede wij op het aardoppervlak onze meetinstru menten opstellen, nu eenmaal niet overeenkomt met de richting van de normaal op het model, in casu een bepaalde door ons gekozen om wentelingsellipsoïde, waarop de berekeningen worden uitgevoerd. Om

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1956 | | pagina 44