6 wettelijke voorschriften gebonden, die voor andere planologische maat regelen niet gelden. Het omgekeerde is ook waar. De bij de ruilver kaveling gebruikte techniek is echter, met een schaalverschil, in hoofd lijnen dezelfde als bij de andere toepassingen van de planologische geodesie. Enige oorzaken die van invloed zijn op de ontwikkeling van de ruilverkavelingstechniek wil ik in beschouwing nemen. In de loop der jaren zijn tal van wijzigingen in de ruilverkavelings wetgeving aangebracht, die het gevolg zijn van veranderde opvattingen omtrent de ruilverkaveling. Zo zijn de meningen aangaande de juiste methode van de kostenomslag enige malen gewijzigd. Het niet door het Rijk gesubsidieerde gedeelte van de ruilverkave- lingskosten, die zijn ontstaan door de uitvoering van grondwerk (aan leg van wegen, waterlopen, enz.) alsmede enige administratieve kosten, moet door de eigenaar, wiens gronden in de ruilverkaveling zijn ge legen, worden opgebracht. Als grondslag voor de aanslag in de kosten moet natuurlijk gelden de mate van het nut dat de eigenaar van de ruilverkaveling heeft ondervonden. In de ruilverkavelingswet van 1924 stelde men dat dit nut even redig was met de volgens de maatstaven van de wet bepaalde waarde der ingebrachte percelen. De waarde van de grond is in de ruilver kavelingsprocedure een verhoudingswaarde, een ruilwaarde die over het algemeen om praktische redenen iets lager wordt gesteld dan de agrarische verkoopwaarde. De waardebepaling wordt verricht door een drietal schatters, meestal landbouwers die in het gebied wonen. De landmeter verzorgt de registratie van de schatting. De perce'en worden in schattingsklassen, dit zijn de waarden per ha, ondergebracht, zodat het daarna mogelijk is de waarde van ieder perceel en dus ook het totaal van de waarden van alle percelen van een eigenaar te bepalen. Deze totale waarde noemt men de inbrengwaarde van een eigenaar en deze dient als basis voor de toedeling van zijn nieuwe kavels. Bij de bepaling van de waarde van een perceel wordt, behalve de klassewaarde, ook nog een waarde voor de onderhoudstoestand van .het perceel in aanmerking genomen. Al naarmate de grond goed of slecht in gebruik is, wordt op de klassewaarde eën cultuurtoeslag of aftrek gegeven. Hieruit volgt, dat een gebruiker die zijn percelen zeer goed exploiteert, een hogere inbrengwaarde ontvangt dan iemand die zijn grond verwaarloost. Hoewel dit ten opzichte van de nieuwe toe te delen kavels een goede maatregel is, schuilt het onbillijke in het feit, dat de goede grondgebruiker, door de gevolgde methode van kostenaanslag, meer ruilverkavelingskosten betaalt dan de in gebreke gebleven collega. Aldus wordt de deugd gestraft en de ondeugd be loond. In de wet van 1938 werd dan ook bepaald, dat bij de berekening van de kostenomslag de cultuurtoeslagen en -aftrekken buiten beschou wing moesten worden gelaten. De omslag in de kosten was voor iedere eigenaar evenredig met het totaal van de klassewaarden. Ook deze regeling gaf geen bevredigend resultaat. Tengevolge van

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1956 | | pagina 8