66 elkaar uitdoven. Splitst men licht, dat door een monochromatische lichtbron wordt uitgezonden in twee bundels, waarvan de ene bundel, bv. door middel van opstelling van spiegels, een langere weg aflegt dan de andere, en worden beide bundels daarna opgevangen in één zelfde kijker, dan kan men de spiegels zodanig t.o.v. elkaar draaien, dat een doorlopend beeld van lichte en donkere strepen of banden in de kijker wordt gezien, het zgn. interferentiebeeld. Vervolgens kan men dit in terferentiebeeld, door een zeer geringe verplaatsing van één der spiegels in de richting loodrecht op de lichtbundel, zodanig verschuiven, dat de lichte en donkere strepen van het patroon alle één plaats opge schoven zijn. Men weet dan, dat men de spiegel over een afstand van j/2 A heeft verplaatst. In principe zou men deze bewerking vele malen kunnen herhalen en daarmede de verplaatsing van de spiegels in golf lengten uitdrukken. In de praktijk is deze meting veel ingewikkelder, maar we zullen hierop niet verder ingaan en verwijzen naar de leer boeken van de optica. Toch willen we op de navolgende moeilijkheid wijzen. Als het weg- verschil van de twee lichtbundels groter dan 5 a 6 cm is, blijkt men geen interferentiebeeld meer te kunnen verkrijgen. De oorzaak hier van moet men zoeken in het feit, dat een lichtbron slechts gedurende zeer korte tijd een regelmatige golfserie uitzendt, nl. niet' langer dan ongeveer io—10 seconde. Vervolgens heeft er een fasesprong plaats, waarna een andere regelmatige golfserie volgt. Doordat deze golfseries een zo groot aantal malen per seconde van fase veranderen, blijkt het niet mogelijk een interferentiebeeld van verschillende golfseries te ver krijgen. Stelt men de voortplantingssnelheid van het licht op 3 X io14 p. per seconde en de tijdsduur van een regelmatige golfserie op io—10 seconde, dan zal deze golfserie dus een lengte hebben van 3 cm en bij deze veronderstellingen zou het wegverschil van de licht bundels dus zeker niet groter dan 3 cm mogen zijn. Maximaal blijkt het wegverschil ongeveer 6 cm te kunnen bedragen. Onnodig te zeggen, dat men hierbij steeds van monochromatisch licht gebruik moet maken. Heeft men eenmaal een afstand van deze orde van grootte in golf lengten van licht vastgesteld, dan kan men door herhaalde meting een grotere lengte, bv. de internationale meter, bepalen. 4. De Finse geodeet en fysicus Vaisala heeft reeds in 1923 een methode bedacht en toegepast om lange afstanden met behulp van lichtinterferentie te meten. Hij gaat hierbij uit van een ijkmaat van 1 m lengte, nl. een kwartsstaaf met bolvormige uiteinden, waarvan hij de lengte met een nauwkeurigheid van ongeveer 0,2 /x kan ijken. Het principe van deze methode is als volgt (zie fig. 1) Een lichtbron L zendt met behulp van een convexe lens een even wijdige bundel wit licht op het scherm S, waarin twee openingen zijn aangebracht. De lichtbundel die de éne opening passeert, wordt achter eenvolgens door de spiegelende oppervlakken van B en A gereflec teerd, de bundel van de andere opening door de spiegelende opper- 1) Een lichtbron die licht van één zeilde golflengte uitzendt.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1956 | | pagina 16