73 gestreefd heeft, het gebruik van de notariële akte zoveel mogelijk ver plicht te stellen. Het is naar onze mening te betreuren, dat hij gemeend heeft een uitzondering te moeten maken voor de staat en de provincie. Een gegronde aanleiding bestond daartoe ons inziens niet. Nog minder aanleiding was er ook voor andere publiekrechtelijke lichamen de mogelijkheid te openen met een onderhandse akte te volstaandaar door bestaat de kans, dat ook gemeenten en waterschappen zullen kunnen ontsnappen aan het verplichte gebruik van de notariële akte, hetgeen, naar de ervaring heeft geleerd, lang niet altijd bevorderlijk is voor de rechtszekerheid. Dat men de zaakwaarnemers niet heeft kunnen buitensluiten, moet worden toegeschreven aan de wens van de wetgever niet te tornen aan eenmaal verkregen of in het vooruitzicht gestelde rechten. Doch voorzover het hun betreft, hebben we te maken met een over gangstoestand en het staat nu al vast, dat er eenmaal een tijd zal komen, dat, voorzover de akten ten overstaan van een persoon moeten worden verleden, deze persoon een notaris zal moeten zijn. Onze conclusie is derhalve, dat de wetgever nog te veel uitzonde ringen op de algemene regel heeft toegelaten en dat het verkieslijker was geweest, indien dit slechts gedaan was in die gevallen, waar de billijkheid het gebood (zaakwaarnemers). Doch stel al, dat de wetgever het gebruik van de notariële akte alge meen verplicht had gesteld, in welk geval zeker voldaan zou zijn aan de verlangens van hen die het V.K.L.-verlanglijstje opstelden, dan nog staat het te bezien, of geen andere meer afdoende wijze van open baarmaking van de rechtsfeiten die zich met betrekking tot onroe rende zaken in het rechtsverkeer voordoen, te vinden zou zijn ge weest. Men zoekt nu algemeen zijn heil in het verlenen van identiteit aan authentieke en notariële akten, zonder ook maar te overwegen of het niet mogelijk zou zijn geweest de authenticiteit op een andere wijze te verwerven. We zullen hier niet verder op ingaan, doch volstaan met te consta teren, dat we thans meer en meer het terrein genaderd zijn van de vierde stelling van de Vereniging voor K. en L.: „bepalingen worden opgenomen, welke de onvolledigheid van het negatieve stelsel zoveel mogelijk beperken". Wat in de eerste plaats opvalt is, dat de adressanten als vanzelfspre kend aannemen, dat het negatieve stelsel gehandhaafd wordt. Daartoe was alle reden als we bedenken dat Prof. Meijers' mening hierom trent wel reeds algemeen bekend zal zijn geweest bij het opstellen van het adres en bovendien de roep om een positief stelsel sinds de actie van I. Boer Hzn. in de loop der laatste decennia meer en meer aan luidheid heeft ingeboet. We zijn op dit punt zo langzamerhand in een stadium van onverschilligheid geraakt. De meesten erkennen nog wel, dat het positieve stelsel bepaald voordelen heeft, doch menen, dat deze niet opwegen tegen de nadelen of beter het nadeel, dat in voering van dit stelsel onherroepelijk zou moeten meebrengen. Dat

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1956 | | pagina 23