74
nadeel zou zijn gelegen in de vereiste intense ambtelijke bemoeienis,
die zich in het rechtsverkeer zou openbaren door een sterk vertra
gende werking. De huidige schrijvers zijn het in dezen vrijwel allen
eensvelen hunner beijveren zich de nadelen van het positieve stelsel
zo breed mogelijk uit te meten en die van het negatieve tot kleine
proporties terug te brengen. En als we vragen waarom, zou het dan
niet zo zijn, dat wij toch in het positieve systeem meer bevrediging
van ons rechtsgevoel menen te bespeuren, maar de consequenties van
de invoering ervan niet durven te aanvaarden?
Zelfs Prof. Meijers moet iets dergelijk hebben aangevoeld,
want waarom zou hij anders het negatieve systeem zo hebben
aangeprezen als hij doet en waarom zou hij zo zijn best hebben
gedaan de nadelen van het negatieve zoveel mogelijk op te heffen,
zodat hij op blz. 177 van zijn Toelichting kan zeggen: „De be
scherming die het in het ontwerp gekozen stelsel aan derden
biedt, is dus practisch gesproken niet zoveel minder dan die in een
positief stelsel". Hieruit valt af te leiden, dat het einddoel is rechts
zekerheid te bieden aan derden. Deze zekerheid is, ook in het systeem
van het nieuwe B.W., hoofdzakelijk afhankelijk van het inzicht van
die derden in het ontworpen systeem van openbaarmaking, want
zo vervolgt Prof. Meijers zijn uitspraak „alleen moeten de belang
hebbenden het nodige onderzoek in de registers instellen en kunnen
zij niet zonder meer afgaan op de juistheid van de laatste inschrij
ving". Welke derde is echter capabel de in'houd van de registers op
de juiste waarde te beoordelen? Dit zal hij meestal moeten overlaten
aan een deskundige, en als zodanig wordt algemeen de notaris ge
kwalificeerd. De tijd die bij het positieve stelsel verloren gaat aan het
ambtelijk onderzoek vooraf, heeft men in het negatieve stelsel dubbel
en dwars nodig voor het onderzoek achteraf. Waarbij nog komt, dat
dit laatste napluizen die te beschermen derde hoogstwaarschijnlijk meer
zal kosten dan wanneer de wet hem op grond van een voorafgaand
onderzoek van de inschrijvingsambtenaar de verlangde bescherming
biedt.
Doch het ligt niet in onze bedoeling voor het positieve stelsel ten
strijde te trekken. Ten slotte doet het er weinig toe welk stelsel men
kiest en dan, het negatieve is nu eenmaal zo ingeburgerd, dat 'het een
kleine revolutie zou ontketenen in bepaalde kringen, indien bij de
invoering van het nieuwe B.W. plotseling overstag werd gegaan. Ook
hier willen wij er op wijzen, dat het zeer wel mogelijk is door een
kleine verandering aan te brengen in de techniek van het registreren,
het negatieve systeem, met behoud van het eigen karakter, nog meer
het positieve te doen naderen. Alleen zal dan met de volstrekte
lijdelijkheid van de bewaarder van het openbaar register gebroken
moeten worden, met dien verstande echter, dat zijn onderzoek steeds
formeel zal moeten blijven. En de wetgever zal een handje moeten
helpen. Indien de wet bepaalde, dat geen overdracht wordt inge
schreven, zo niet hij die overdraagt, in het openbare register als de
rechthebbende bekend staat, zou reeds veel gewonnen zijn. De derde