99 vlak dat in elk punt de richting van de zwaartekracht loodrecht snijdt en waarvan het oppervlak van de wereldzee deel uitmaakt. Omdat echter de richting van de zwaartekracht in ieder punt wordt bepaald door de vorm van het vaste gedeelte van de aarde en zijn veranderlijke soortelijk gewicht en de vereiste gegevens ontbraken, onttrok de be paling van dit niveauvlak zich in de tijd van 'Gauss geheel aan de theoretische berekeningen. Gauss schrijft de hier boven gesignaleerde verschillen tussen berekening en meting toe aan de ongelijke massa verdeling en de daardoor veroorzaakte afwijkingen van de verticaal. Reeds op 28 juli 1823 had Gauss in aansluiting aan de toekenning van de prijs van Kopenhagen aan Olbers geschreven: „Sollte ich in diesem Leben noch einmal in eine dem Arbeiten günstigere Lage kommen, so werde ich diese Abhandlung (die Preisschrift) mit als Teil einer viel ausgedehnteren Untersuchung verarbeiten" (G-O, II, P- 252> (3))- Gauss bedoelt hier een groot werk, dat de theorie en de praktijk van de hogere geodesie zou moeten behandelen. Gauss spreekt uitdrukkelijk over dit plan in een brief aan Olbers van 9 oktober 1825: „Ich habe dieser Tage angefangen, in Beziehung auf mein künftiges Werk über Höhere Geodasie einen (sehr) kleinen Teil dessen, was die krammen Flachen betrifft, in Gedanken etwas zu ordnen. Allein ich überzeuge mich, dass ich bei der Eigentüm- lichkeit meiner ganzen Behandlung des Zusammenhanges wegen ge- zwungen bin, sehr zveit auszuholen Ich bin darüber fast zweifel- haft geworden, ob es nicht geratener sein wird, einen Teil dieser Lehren, der ganz rein geometrisch (in analytischer Form) ist und Neues mit Bekanntem gemischt in neuer Form enthalt, erst beson- ders auszuarbeiten, es vielleicht von dem Werke abzutrennen und als eine oder zwei Abhandlungen in unsere Commentationen einzu- rücken". De behoeften van de geodesie hebben hier zeldzaam be vruchtend op de ontwikkelingsgang van de zuivere wiskunde gewerkt. De vroeger vermelde theoretische berekeningen van het breedteverschil vereisten de berekening van driehoeken op het oppervlak van een omwente1ingsellipsoïde. De zijden van deze driehoeken worden ge vormd door de „kortste" lijnen op dat oppervlak, waaraan later, ook voor algemene oppervlakken, de karakteristieke benaming geodetische lijnen" werd toegekend. Gauss was reeds vóór 1816 bezig, de theorie van de kortste lijnen op een sferoïde uit te werken voor de doeleinden der geodesie. Op 21 november 1825 schreef hij aan Olbers, dat hij in zijn algemene onderzoekingen over de theorie der gebogen opper vlakken vele gelukkige ontdekkingen had gedaan (G-O, II, p. 431). Zo had hij het klassieke theorema van Legendre, dat zegt, dat de zijden van een kleine boldriehoek zich met grote benadering verhouden als de sinussen van de met één derde deel van het sferisch exces ver minderde overstaande hoeken, uitgebreid tot geodetische driehoeken op willekeurige gebogen oppervlakken, waarbij echter de verdeling van het sferisch exces niet gelijk moest zijn. Op 29 februari 1826 schreef hij aan Olbers„Ich wüsste kaum eine Periode meines Lebens, wo ich bei so angestrengter Arbeit wie in diesem Winter doch verhaltnis-

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1956 | | pagina 49