137 De vereniging van landmeters zat uit de aard der zaak niet stil. Voor haar leden waren de op komst zijnde metingen een enorm werk- object van het grootste belang. In 1915 ging dan ook een oproep aan alle leden uit om de grootst mogelijke medewerking te verlenen bij de vaststelling van de tarieven voor werkzaamheden in akkoord. In het begin was er niet veel eenheid. In 1916 kon men nog het ge zegde beluisteren: wij willen geen prijscourant. De meeste landmeters waren echter voor vaste tarieven in akkoord en men kwam onderling tot overeenstemming, dat niemand die zich voor het meten van een bepaalde gemeente meldde, onder de vastge stelde prijs zou inschrijven, waardoor misschien een grote concurrentie zou ontstaan, die ook het werk zeker niet ten goede zou komen. Een meer gedetailleerde uitwerking hoe het tegenwoordige tarief is opgebouwd, volgt verderop. In 1913 was een raamtarief gereed en werd voor de voor hermeting aangewezen gemeenten een kostenberekening gemaakt. De betrokken commissie bestond uit ambtenaren van het departement en de kantons landmeter. Het gebied werd bij de verkenning ingedeeld in de nauw- keurigheidsgebieden en men stelde de planschalen vast. Daarna volgde aan de hand van het tarief de totale kostenberekening. De vereniging van landmeters koos uit haar midden een taxatie commissie, die door de leden werd bekostigd, en deze commissie be paalde onafhankelijk eveneens een prijs voor het object van meting. Hierna ontstond veelal een langdurige verhandeling tussen Bond en kanton enerzijds en de vereniging anderzijds, waaruit ten slotte een compromisbedrag resulteerde. Na 1918 stemde dan ook het departement in met een verzoek van de vereniging van landmeters om gezamenlijk het object te taxeren en een prijs vast te stellen. Dit is tot heden de vorm gebleven. Een gemeente wordt thans vooraf berekend door een taxatiecommis sie, bestaande uit een ambtenaar van de Bond, de kantonslandmeter en een landmeter van de vereniging. Deze commissie staat onder leiding van de Vermessungsdirektor. De vaststelling van de prijs volgt na de verkenning uit het tarief voor metingen, dat alles bevat wat nodig is. Het uitgewerkte tarief kwam definitief tot stand in 1919 aan de hand van het verzamelde materiaal en na vele onderhandelingen. Een revisie vond plaats in 1921 en in 1923 en later nog in 1927, omdat toen de optische afstandsmeting en de poolcoördinatenmethode voor de opmeting algemeen werden ingevoerd, wat een besparing gaf van 5 tot 15% voor de opmetingen, vooral besparend door de combi natie van polygoon- en detailmeting. Uit een berekening uitgevoerd door de toenmalige voorzitter van de taxatiecommissie van de vereniging, Werffeli, bleek, dat bij normalisa tie tot één perceel per ha in terrein van 10% helling, kaart 1: 1000, de orthogonale methode 30,1%, de poolcördinatenmethode 14,3% van de totale werkzaamheden vergde. Bij dit genormaliseerde voorbeeld en bij 1,8 polygoonpunt en 6,6 grenspunten per ha ziet de werkverdeling in procenten er als volgt uit:

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1956 | | pagina 31