178
omstandigheden. Enkele opmerkingen daarover, ter toelichting en aan
beveling, zowel voor de doorgaande als voor de terreinwaterpassing
mogen hier volgen.
aBij de doorgaande waterpassing zal men zich in de eerste plaats
afvragen, hoe groot men de slaglengte moet maken. In het algemeen
kan men wel zeggen, dat de nauwkeurigheid minder wordt bij het ver
groten van de slaglengte. Met betere instrumenten en nauwkeuriger
verdeelde baken kan men daarom grotere slagen toepassen dan bij
minder goede instrumenten en baken. Het vergroten van de slaglengte
wordt echter niet alleen beheerst door de vereiste nauwkeurigheid,
maar ook door de te gebruiken tijd. Het is nl. niet zo, dat men met
grotere slagen altijd vlugger opschiet- De baakhouder moet zich im
mers tweemaal zo ver verplaatsen als de waarnemer, en als deze,
nadat hij zijn instrument heeft opgesteld, nog moet wachten op de
baakhouder, zal de door de langere slag verkregen tijdwinst snel ver
loren gaan. De meest efficiënte voortgang van het werk verkrijgt men,
als de waarnemer constant door kan werken en ook de baakhouder die
zich verplaatst niet behoeft te wachten. Men denke niet, dat hieruit
een in meters bepaalde slaglengte voortvloeit, want deze wordt dan
nog bepaald door de methode van meten en door de snelheid van
verplaatsen.
Leest men in elke slag eerst op de achterbaak en daarna op de voor
baak af, dan zal de slaglengte op deze wijze iets groter worden, dan
wanneer men steeds op dezelfde baak begint af te lezen. Het is
echter bekend, dat op de laatste wijze de fout die ontstaat door zakking
van het instrument zijn systematisch karakter verliest en toevallig
wordt. Bij de primaire waterpassing past men deze methode daarom
altijd toe, terwijl zij ook zeer aanbevelenswaardig is, als men in dras
sig terrein een lengteprofiel van enige kilometers moet meten. Het
oplopen van de systematische fout zou dan dusdanige vormen aan
kunnen nemen, dat men niet meer zeker is, geen grove fout te hebben
gemaakt.
De slaglengte is ook sterk afhankelijk van de verplaatsingssnelheid.
Kan de baakhouder fietsen, terwijl de instrumentdrager loopt, dan zal
men zelfs bij een primaire waterpassing grotere slagen kunnen toe
passen dan bij een tertiaire waterpassing door weilanden en over
sloten, die veel oponthoud veroorzaken.
Men bedenke steeds, dat elke halve minuut die men regelmatig per
slag kan uitsparen door een doelmatige organisatie, per uur oploopt
tot ongeveer 6 minuten en dus 10% besparing op de totale kosten
geeft.
Het is in dit verband merkwaardig, dat men in Nederland be
halve bij de primaire waterpassing zo weinig fietsende baakhouders
ziet. In de woestijn, waar het in het algemeen veel minder op nauw
keurigheid aankomt, worden zowel het instrument als de baken vaajk
per jeep vervoerd.
b. Bij de terreinwaterpassing ligt het probleem van efficiëntie nog
veel moeilijker, omdat uitgebreide onderzoekingen hebben aangetoond,