186 meer te weten komen dan de naam. In 1602 al, werd het jacht Duyf- ken, met schipper W. C. Schouten en opperkoopman Claes Gaeff, er op uitgestuurd o.a. om bij de bewoners van Ceram te informeren „oft sy oock kennisse hebben van Nova Guinea, oft oock vandaer oyt sche pen gevaren, oft van Nova Guinea op Ceram gecomen sijn". Maar men komt terug met de boodschap, dat de mensen op Ceram „geen wissicheyt" van dat eiland hebben. In 1605 werd het Duyfken onder Willem jansz opnieuw uitgezon den „om te gaan ontdekken het Eylant Nova Guinea welk gezegd wierd, veel Goud uijt te leveren". Van deze tocht, waarbij Australië ontdekt werd, is geen journaal bekend; uit latere stukken, o.a. jour nalen van 1618, 1623 en 1644, is echter duidelijk op te maken, dat de kennis van Nieuw-Guinea hierdoor toegenomen is, zoals trouwens ook de bedoeling was. De tocht van Lemaire en Schouten in 1615/16 maakte de noordkust beter bekend. Waarschijnlijk geeft de kaart „India Orientalis Nova Descriptio" van Joh. Janssonius in zijn atlas van 1633 het beeld van deze ontdekkingen. Inmiddels was dit beeld alweer verouderd: Carstenz maakte in 1623 een tocht met de jachten Pera en Arnhem ook weer om o.a. Nieuw-Guinea te gaan ontdekken. De opperstuurman, Arend Martensz. de Leeuw, tekende een kaart van de route van het schip, met een duidelijke, aaneengesloten kustlijn, die een veel beter beeld van de z.w. kust geeft dan de oudere kaarten. Het Frederik-Hendrikeiland bv. is duidelijk te herkennen (Valsch Caep). Verder zijn rivieren en inhammen, zo belangrijk voor de zee man, overdreven voorgesteld. In het binnenland zijn bergen aange duid: Carstenz ontdekte de met sneeuw bedekte toppen van de centrale bergketen, waarvan er één later naar hem genoemd zou worden. Een reproduktie van de kaart bevindt zich in „Remarkable Maps"; Coote, van het British Museum, schrijft dat deze kaart, samen met die van Abel Tasmans reizen in 1642/44, de hoofdbron vormt van de kennis van dit gebied voor alle Hollandse cartografen van de tweede helft der I7e eeuw. Een kaart van Eckebrecht en Keppler (Neurenberg) geeft al in 1630 deze kustlijn weer; later vindt men Nieuw-Guinea op vele kaar ten op dezelfde manier afgebeeld, bv. bij Hondius (1633) en Willem Blaeu (wereldatlas 1640; hier op grotere schaal). Bij Blaeu is bv. de „Snee-bergh" van Carstenz aangegeven; de bronnen zijn hier de tocht van het Duyfken, Schouten en Lemaire en Carstenz. Frederik de Wit geeft in 1660 dezelfde tekening en beschrijving. Zoals reeds is vermeld, was het feit, dat Nieuw-Guinea een eiland is, niet bekend. Het Duyfken was op zijn tocht van 1605/6 langs de straat gezeild die Nieuw-Guinea van Australië scheidt, maar er was toen niet verder onderzocht. Enkele maanden later, in 1606, zeilde de Spanjaard Torres als eerste deze straat door, die dan ook later naar hem genoemd is. Veel later pas, in 1762, ontdekten Engelsen in oude Spaanse archieven in Manilla de berichten van deze doorvaart. Evenmin als die van het Duyfken waagden de mannen van de Arn hem en de Pera zich in deze ondiepe zeeëngte vol riffen. De Torres-

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1956 | | pagina 32