187 straat werd aangezien voor een „droge bocht" en als zodanig op de kaart aangetekend. Op de oorspronkelijke kaart van A. M. de Leeuw is de kustlijn hier onderbroken, maar de benaming wijst erop, dat men Nieuw-Guinea als deel van het grote vasteland in het zuiden zag. En deze opvatting werd op verscheidene kaarten ook „waar gemaakt". Franqois Jacobsen bv. tekent op de kaart van Tasmans reizen 1642- 1644 (hertekend 1666) Nieuw-Guinea duidelijk vast aan Australië. En een kaart van 1670 uit de geheime atlas van de V.O.C., die de reis van het Duyfken van 1606 in beeld brengt, noemt Nieuw-Guinea wat wij tegenwoordig West-Australië zouden noemen. Het is niet gemakkelijk na te gaan hoe verder de kustlijn van het eiland ontdekt is; lange tijd blijven we ongeveer hetzelfde beeld zien als bv. de kaart van Blaeu van 1640 geeft. In de tweede helft van de I7e eeuw geven kaarten van G. en L. Valck, en van Dankerts geen blijk van een vergrote kennis. Een kaart van het zuidelijk halfrond door Henry de Leth, die voornamelijk ontdekkingen ten zuiden van Kaap de Goede Hoop in 1739 vertoont, laat evenmin iets nieuws zien wat Nieuw-Guinea betreft: het oostelijk deel is nog onbekend. De Nederlandse cartografie was in de eerste helft van de i8e eeuw trouwens al op haar retour: de Franse kaartenmakers traden meer op de voorgrond. Te ongeduldig om op ontdekkingen te wachten, vul den de Fransen de bestaande kennis met theoretische vermoedens aan; Tooley karakteriseert hun basis voor de kennis van Australië bv. met „Tasman plus theory". Een voorbeeld is Sanssons wereldkaart van ca. 1720: Nieuw-Guinea vormt een stevig geheel met Australië, ook Van Diemensland hoort bij dit continent. En de Nederlandse carto grafen volgden de Fransen na. In 177° vaart Cook door straat Torres; hierdoor werd aan de on zekerheid omtrent het eilandkarakter een eind gemaakt. De mappe- monde van M. Brion (1775) vertoont dit eiland al, echter zijn Nieuw- Guinea en „Terre des Papous" twee verschillende eilanden; de „vogel" is gescheiden van de „kop". Een andere wereldkaart, die van M. Albert en G. F. Lotter, Augsburg, geeft het eiland als één geheel; op deze kaart staan de reizen van capt. Cook tot de terugreis van 1780; we kunnen deze zienswijze dus op ca. 1785 dateren. Van dit eiland worden nu geleidelijk aan de kusten beter bekend; op de wereldkaart van een atlas van de Fransman Brué (1830, er is er een in mercator- en een in stereografische projectie) zien we het eiland in een vorm die de ons bekende nabijkomt; op een wereld kaartje van J. Arrowsmith, een bekend Engels cartograaf van ca. 1835, ziet het er nog iets reëler uit. Het beeld mag dan op deze wereldkaarten op kleine schaal wel aan vaardbaar lijken, de kennis van de werkelijke vormen is nog verre van volmaakt. Dat bewijst de „Algemeene Kaart van Nederlandsch Oost-Indië" van 1842. Deze is „volgens echte bescheiden mits gaders uit mededeelingen van geleerden, beambten, zee- en landoffi- cieren in Nederlandsch-Indië", samengesteld door G. F. baron van Derfelden van Hinderstein, met „opzigt" van de luitenant ter zee der

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1956 | | pagina 33