190
over het verkenningswerk: „De rij dier geschriften is nu werkelijk
onafzienbaar geworden; de stof is door den enkeling niet meer te
omvatten". Daarom kan de ontsluiting niet stap voor stap behandeld
worden in dit geschrift; het belangrijkste zijn hier immers de resulta
ten: de kaarten. Ook Le Roux doet dit: bij zijn verhandeling in het
genoemde boek hoort een overzichtskaart (1935) van het eiland op
schaal 12-500.000, waarop van alle belangrijke expedities de route
is aangegeven, tot 1934. Omdat de kaarten van Australisch Nieuw-
Guinea niet gemakkelijk toegankelijk zijn, zal verder alleen de carto
grafie van westelijk Nieuw-Guinea behandeld worden, ook al om de
stof overzichtelijk te houden.
In 1906 werd de toenmalige kapitein H. Colijn naar Nieuw-Guinea
gezonden om de regering van advies te dienen bij het vraagstuk wat
er met het Nederlands gebied moest gebeuren. Als resultaat werd stel
selmatige exploratie van het eiland bevolen. Deze taak werd opgedra
gen aan het leger. Systematisch werden er expedities het binnenland
ingestuurd. Tezelfdertijd waren er ook particuliere expedities; Lorentz
en Van Nouhuys bereikten in 1909 de Wilhelminatop met zijn eeuwi
ge sneeuw. „Maar aan de militaire exploratie is het te danken, dat
de kaart zich meer en meer vulde niet met enkele lijnen, maar met
grote vlakken, die zich regelmatig aaneensloten" zegt Le Roux. De
topografische resultaten van de expedities, gebaseerd op opnemingen
met boussole, kompas en pedometer, en terreinschetsen, werden ver
zameld bij de Topografische Dienst1) te Weltevreden, en in 1919
verscheen de „Schetskaart van Nederlandsch Nieuw-Guinea" op de
schaal 1: 1.000.000, als bijlage van het „Verslag van de Militaire Ex
ploratie 1907-1915". „Een uitstekende atlaskaart, waarop wij trots
kunnen zijn" (Le Roux). De grote bergcomplexen waren echter nog
onbekend.
De kaart is eenvoudig uitgevoerd, in vier bladen. Het gebergte is in
een lichtbruine schaduwtekening voorgesteld, de rivieren blauw en de
rest zwart, behalve de rode patrouilleroutes. De terreinschetsen zijn
ingepast tussen een net van door marine-officieren astronomisch be
paalde punten; vele hoogtecijfers zijn vermeld.
Tot in de jaren dertig bleef deze kaart de vraagbaak voor een ieder
die zich met het eiland bezighield (Ormeling (O)).
Na het geweldige werk der militaire exploratie was er een periode
van betrekkelijke rust ingetreden2). Maar al komen er de eerste jaren
geen veranderingen van betekenis in de kaart, de eerste aansporingen
tot een dieper onderzoek zijn er al: in 1911 werd er een oliebron bij
de Biri-rivier gevonden. In 1914 bereisde een geoloog van de B.P.M.
enige terreinen in Ned. Nieuw-Guinea. Ook de Opsporingsdienst van
1) Hierna te noemen T.D.
2) In 1932 verschenen bij de T.D. de kaartbladen Geelvinckbaai en Aroe-eilanden
van de Wereldkaart schaal ii.ooo.ooo. Zij omvatten Nieuw-Guinea tussen 1320
en 138° O.L. De bruin-met-gele bergtekening is heel duidelijk, het laagland is
groen. olgens de opgave is de kaart samengesteld uit diverse zeekaarten, de
„Schetskaart van Nieuw-Guinea" van 1919 en uit expeditie- en patrouille-
schetsen.