306
lijk algemeen belang overleg tussen de gewestelijke staten gepleegd.
Doch praktische resultaten bleven te vaak uit, gevolg van politieke
tegenstellingen, overdreven zuinigheid en het ontbreken van be
trouwbare kaarten, waardoor het onmogelijk, althans in toenemende
mate moeilijk werd, plannen te ontwerpen waarover men het onderling
eens kon zijn, of de uitgevoerde werken naar hun gevolgen te be
oordelen.
Vaak zag men geen kans verbeteringsplannen in tekening te
brengen, zelfs als het om zeer belangrijke en ingrijpende werken ging,
en zulks ondanks het feit dat de landmeters van die dagen vele op
metingen deden en riviergedeelten niet onverdienstelijk partieel in
kaart brachten. Zo werd op een conferentie in 1763 tussen Holland,
Gelderland en Utrecht omtrent een drietal kribben, van belang voor
de waterverdeling tussen de Nederrijn en de lJsselj_besloten:
„Dat ten aansien van het eerste point, alle wel daar in met den
anderen hadden geconvenieert, dat het dienstig soude sijn, dat twee
of drie Kribben aan de kant van Malburgen, booven de Mond van den
IJssel wierden aangelegt, maar dat de praecise plaatsen en lengte,
dewijl deselve op de Kaart van den Landmeeter Beyerink alleen maar
figuratief waaren geteekent, bij een nadere oculaire inspectie zouden
dienen te worden gedetermineert". t)
Het gebrek aan goede kaarten en het daarmede gepaard gaande ge
brek aan inzicht in de waterstaatkundige mogelijkheden, leidde op
de vele conferenties van die dagen tot de wildste voorslagen en ver
gaande begripsverwarringen. Prof. Lulofs merkte op een dier bijeen
komsten eens balorig op, dat men „over zulke zaken niet moest rede
neren in den hoek van den baard, maar met het waterpas in de
hand"2). Hij had ook kunnen zeggen, dat men zich moest baseren
op een betrouwbare rivierkaart, maar daaraan dacht men in die tijd
nog niet. Een voorstel van Cruquius van 1725, in de richting gaande
van een algemene kaartering, bleef zonder gevolg.
De toestand van de rivieren in de 17e en 18e eeuw verslechterde
intussen voortdurend, zonder dat men effectieve maatregelen, bijvoor
beeld op het terrein der wetgeving, aanwendde tot een verbetering van
deze toestand. Het inzicht in de werkelijke gesteldheid van de rivie
ren was daartoe te gebrekkig. Nog in 1745 besloten de Staten van
Holland en Westfriesland volijverig:
„Dat wijders aan Dijkgraven en Heemraden van den Krimpener
Waard, van den Alblasser Waard, van den Lande van Vianen en
van den Lekkerdijk beneden Dams sal worden aangeschreven en ge
last, naauwkeurig op te neemen en aan haar Edele Groot Mog. te
berigten of eenige en welke uitsteekende Hoofden, onbehoorlijke
1) Verbaal van het gebesoigneerde in een conferentie tusschen de Heeren Ge-
committeerdens der drie Provinciën, Gelderland, Holland en Westvriesland, en
Utrecht, op den 9 november 1763 en eenige volgende daagen binnen de Stad van
Arnhem gehouden.
2) Extract uit de Resolutiën der Ed. Mog. Heeren Staaten 's Lands van Utrecht
van 5 December 1764.