309
zullen voor iedere peilraai in tabellen worden uitgedrukt en de peil-
raaijen zelve op de kaarten worden aangeduid; zullende bij iedere
kaart een transparant moeten gevoegd worden, aanwijzende de weder-
zijdsche boorden der rivier, de peilraaijen en de bevondene diepten,
benevens de rigting van het vaarwater, alles op dezelfde schaal, als
waarop de kaarten zullen worden opgemaakt en
d) enz.
2e. enz.
Brussel; den I5den April 1829.
(get.) Van Gobbelschroy.
Nog hetzelfde jaar begon men met de samenstelling, en dat het een
veelomvattende taak was bewijst wel het feit, dat men deze pas in
i860 kon voltooien. Het werk stond aanvankelijk onder leiding van
de hoofdingenieur B. H. Goudriaan en werd na zijn overlijden in
1843 voltooid door de inspecteur bij de Algemene dienst L. J. A.
van der Kun. Het werk was inderdaad veelomvattend, triangulaties
van grote omvang moesten worden uitgevoerd, met slechts de be
schikking over weinig bedreven personeel.
Alle minuutbladen werden vervaardigd op schaal 1 5000, de ko
pieën, op steen gegraveerd door het topografisch bureau van het
Departement van Oorlog, op schaal 1 10000.
Men had ten slotte in i860 de beschikking over wat men noemde
een Groote Kaart van de Hoofdrivieren in Nederland, verdeeld in
zes series:
ie serie: De Rijn, Waal en Merwede, Oude en Nieuwe Maas en
Dordtsche Kil, in 22 bladen,
2e serie: de Nederrijn, Lek en Nieuwe Maas en Noord, in 22 bla
den,
3e serie: de Geldersche IJssel, in 22 bladen,
4e serie: de Boven-Maas, in 34 bladen,
Se serie: de Merweden, Killen en het Hollandsch Diep, in 11 ge
kleurde bladen,
6e serie: de Hollandsche IJssel, in 3 gekleurde bladen,
in totaal dus 114 bladen.
Hiermede was voorzien in een lang gevoelde behoefte. Reeds te
lang worstelde men met een gebrekkige gesteldheid van de rivieren,
zowel uit een oogpunt van afvoer van hoog opperwater als van scheep
vaart, een gesteldheid zonder twijfel gevolg van een schromelijke ver
waarlozing van de rivierbelangen in de voorafgaande eeuwen.
Nu was tevens de grondslag gelegd voor een wettelijke regeling
van de rivierbelangen. Tevoren gingen de oevereigenaren naar wille
keur te werk in het uitbouwen van kribben en oeverwerken met de
bedoeling hun bezit door aanslibbing te doen vergroten, zonder dat
een controle mogelijk was.
Met de rivierkaart was de momentele toestand tenminste vastge
legd. Toch zou het nog tot 1908 duren alvorens de nog steeds vige
rende rivierenwet tot stand kwam.