311
Alle bladen zijn, met weinige uitzonderingen, van gelijke afmeting,
nl. 8 palm lengte en 5 palm breedte of hoogte (80 X 50 cm). De
minuutkaart werd op grotere schaal vervaardigd, omdat zij bestemd
was meer in bijzonderheden te worden geraadpleegd en als legger in
de archieven van het Departement van Binnenlandse Zaken bewaard
te blijven.
De terrestrische detailmetingen bepaalden zich in hoofdzaak tot me
tingen van de oeverlijnen; voor het overige deel van de kaart werden
kadastrale metingen gebezigd, nl. voor het terrein tussen de oevers en
de bandijken c.q. de hoge gronden. De oeverlijn is op de kaart voor
gesteld bij middelbare stand van de rivieren of bij middelbare eb.
Voor elke rivier zijn raailijnen om de 1000 meter getekend en,
voor de rivier, doorlopend genummerd. De diepste punten van het
zomerbed in die raaien zijn met een lijn verbonden tot een soort
summiere vaarlijn.
In figuur 2 wordt een indruk gegeven hoe deze eerste bladen
van de rivierkaart er uitzagen. Het is een deel van blad 17 Geysteren,
van 1850. Vooral het zomerbed zag er naar onze begrippen nogal
summier uit. Dieptelijnen ontbraken nog geheel, evenals overigens de
zijden van het tertiaire driehoeksnet en gegevens omtrent hoogte
liggingen.
De behoefte aan deze en nog andere aanvullende gegevens deed
zich reeds spoedig gevoelen. Reeds in 1871 besloot men tot een herzie
ning, daar de grote veranderingen die de rivieren in de voorafgaan
de jaren hadden ondergaan door afsnijdingen, verleggingen, aange
legde werken e.d. de rivierkaart reeds hadden doen verouderen. Het
voorgaande zal reeds hebben duidelijk gemaakt, dat vooral van be
lang is bij de rivierkaart op elk moment een inzicht in de bestaande
toestand te hebben.
Sinds dat jaar heeft men dan ook bijna onafgebroken aan uitbrei
dingen en verbeteringen gewerkt. Sinds 1871 spreekt men van „Her
ziene Rivierkaart".
De wijze van triangulatie van deze eerste herziene rivierkaart komt
in hoofdzaak overeen met die van de oude rivierkaart, alleen is bij de
berekening een enigszins gewijzigde methode gevolgd en is de keuze
van sommige der tertiaire hoekpunten verschillend. Bij deze kaart
heeft men zich niet bepaald tot directe opmeting van de kaden, oevers
en oeverwerken, maar tevens zijn wegen, bruggen, waterleidingen, slui
zen, steenovens, enz. in het winterbed gelegen, door directe meting
bepaald. Het achter de bandijken gelegen terrein werd wederom van
de kadastrale kaarten overgenomen tot ongeveer 500 meter van die
dijken.
De schaal van de nieuwe bladen is weer dezelfde, met dit verschil
dat de minuutbladen van de rivieren de Waal, de Bovenrijn, de Mer-
wede en alle benedenrivieren, direct op de schaal 110000 werden
getekend.
Het aantal gegevens voor het rivierbeheer van belang werd aan
zienlijk uitgebreid (bijvoorbeeld met de jaartallen waarin kribben en