216 uitsluitend verkregen in de dienst zelf, zonder dat aandacht werd ge schonken aan hun theoretische opleiding. Verdere landmeetkundige werkzaamheden bij de Rijkswaterstaat waren slechts van incidentele en ondergeschikte betekenis. Zij kwamen slechts aan de orde bij de uitvoering van grote werken en zowel jonge ingenieurs als vooral technische ambtenaren kregen hiervoor de ver antwoordelijkheid. Deze metingen beperkten zich dan haast altijd tot topografische details zonder acht te slaan op de grenzen van kadastiale percelen. Nadat een werk op het terrein was uitgezet, kwam daarna de kadastrale behandeling, die nodig was voor aankoop of onteigening van de betrokken percelen. Van aansluiting van de technische metingen aan de Rijksdriehoeksmeting was in de jaren vóór en gedurende de eerste wereldoorlog nooit sprake. Men miste hiervoor zowel de scho ling als de ervaring van het werken met de in die jaren nog niet in voldoend aantal beschikbare punten van de Rijksdriehoeksmeting. In de periode na de eerste wereldoorlog kwam hierin verandering ten gevolge van het initiatief van enkele ingenieurs van de Rijkswater staat, belast met het ontwerpen van zeer grote werken. In het bij zonder verdienen hierin vermelding' de namen van Dr. ir. C. W. Lely, belast met de aanleg van de Twente-kanalen en Ir. D. J. Klink, die het Julianakanaal had te ontwerpen. Bij die gelegenheid kwam de onder getekende voor de eerste maal in aanraking met waterstaatsingenieurs, die de noodzaak inzagen de metingen t.b.v. dergelijke grote werken op solieder basis in te richten dan tot op dat ogenblik gebruikelijk was, en daartoe van moderne hulpmiddelen gebruik te maken. Ik herinner mij nog een gesprek met Dr. Lely in september 1921 bij het allereerste begin van ons contact, waarin deze uiterst bekwame en ver vooruitziende ingenieur mij vroeg in hoeverre ik het aandurfde de luchtfotografie als grondslag voor de kaartering te gebruiken. Het was nog slechts in de allereerste beginjaren van de opkomst van de fotogrammetrie als praktische methode en niet alleen mijn volkomen gebrek aan ervaring ermede, maar ook mijn op dat ogenblik veel te geringe kennis van de fotogrammetrie, alsmede mijn besef van ver antwoordelijkheid als adviseur van de dienst van de Twente-kanalen, konden mij deze vraag niet bevestigend doen beantwoorden. Het zou nog 10 jaar duren, nl. tot 1931, eer een andere ingenieur van de Rijks waterstaat, eveneens belast met de aanleg van een groot kanaal, nl. Ir. C. T. C. Heijning, de definitieve stimulans zou geven voor de invoering van deze methode bij de Rijkswaterstaat. Van september 1921 tot oktober 1923 had ik het voorrecht als adviseur voor de opmetingen bij de Twente-kanalen op te treden. Dit had in hoofdzaak betrekking op verkenning en tevens berekening van de door de Waterstaat zelve gemeten veelhoeks- en driehoeksnetten over het gehele voorlopige tracé van de Twente-kanalen. Ook aan koop van instrumenten, inrichting en toezicht op de waterpassingen waren in de desbetreffende opdracht begrepen. Het spreekt vanzelf, dat de verkenning van de meetkundige grondslag voor de later uit te voeren detailmeting geschiedde in samenwerking met, of, zo men

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1956 | | pagina 12