323 "zeiven, of onder mijn opzicht uitgevoerd, van nieuws af te bereke- "nen en de uitkomsten tot een algemeen denkbeeldig horizontaal "vlak, gaande door het nulpunt van de Amsterdamsche Stads Peil- "schaal, te herleiden". Hieruit blijkt, dat in oorsprong de behoefte aan het beschikken over een universeel vergelijkingsvlak uitging van het meten van waterstan den. Het werk van Krayenhoff is omvangrijk en fundamenteel ge weest, omvattende zowel een triangulatie van geheel Nederland als de aansluitende verspreiding van het Amsterdams peil over het gehele land. In aansluiting op deze arbeid moet worden gezien het besluit van koning Willem I, gedagtekend 18 februari 1818 nr. 60, luidende: 1. „Dat langs de hoofdrivieren des Rijks, ter plaatse alwaar ge woonlijk waarnemingen van waterhoogten geschieden, peilscha len zouden worden gesteld, waarvan het nulpunt, of het begin der telling, hetzij op- of hetzij nederwaarts, overeen zou komen met het Amsterdams peil." 2. „Dat alle waarnemingen der waterhoogten en alle officiële op gaven daartoe betrekkelijk, zouden worden gedaan en opgegeven, volgens de alzo gestelde peilschalen Sindsdien bestaat er dus, althans voor de rijkspeilschalen, eenheid in hoogte. Alle waarden gelden ten opzichte van Amsterdamsch Peijl op deze dag. Aan het besluit van 1818 werd pas in 1929 een begin van uitvoe ring gegeven. Van 1829 tot 1936 werden de hoogten van de peil schalen gecontroleerd door ze te vergelijken met de daarvoor bestem de „hakkelbouten"; dit zijn de latere verkenmerken. Deze werkzaam heden werden steeds verricht door „een ingenieur van den Algemee- nen Dienst in vereeniging met een arrondissementsingenieur". Sinds 1939 werd op last van de minister de zorg voor het op juiste hoogte brengen en houden van de rijkspeilschalen gecentraliseerd bij de Algemene dienst van de Rijkswaterstaat. Het sindsdien toegepaste sy steem is het volgende: I. De registrerende peilschalen worden regelmatig elk halfjaar en voorts na iedere herstelling, revisie of andere verstoring van de registratie, gelijkgesteld aan een vrij in het buitenwater staande controleschaal. Zodanige gelijkstelling geschiedt niet door een enkele aflezing van de controleschaal, op een willekeurig tijdstip te verrichten, en daaraan de registratie gelijk te stellen. Zij geschiedt door het doen van 25 gelijktijdige aflezingen, verdeeld over twee uren, vallende bij hoog water of bij laag water. Bij de verstelling wordt mede rekening gehouden met eventuele afwijkingen van de controleschaal t.o.v. N.A.P. II. Alle controleschalen, alsmede alle gewone peilschalen, voorzo ver deze behoren tot die welke dagelijks worden afgelezen, wor-

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1956 | | pagina 135