218 2) Kan de vereffening van het net der rivierkaart worden toever trouwd aan personeel, niet in het bezit van een diploma als civiel-ingenieur 3) Mag van dit personeel voldoende inzicht worden verwacht bij het vaststellen van de keuze van driehoekszijden als meetlijnen voor de opneming van terrein in het winterbed met het oog op de zijdelingse afvoer van het rivierwater? Het is duidelijk, dat in deze vragen van Ir. Stoel aan mij een poging gedaan werd dezerzijds een antwoord te krijgen, waarin de verdedi ging was vervat van het gebruik van personeel met een lagere op leiding dan die van civiel-ingenieur. In het bijzonder door de derde vraag is dit volkomen duidelijk. Nu was dit aanvankelijk bij het Geo detisch Bureau nog geenszins een punt van grote discussie, omdat de leiding van het werk en ook bijna de gehele uitvoering opgedragen was aan civiel-ingenieurs. In die jaren immers was er een uiterst ruim aanbod van ingenieurs, zodat het ook voor een beginnend in genieursbureau in het geheel geen moeite kostte ingenieurs voor een zeer matig salaris aan te trekken. Desalniettemin was het duidelijk, dat reeds op dat ogenblik de pijlpunt van kadastrale zijde gericht was op het gebruik van mensen met lagere opleiding dan die van land meters en ingenieurs. Intussen heeft deze correspondentie tussen de Minister van Finan ciën en van Waterstaat noch voor de activiteit van het Geodetisch Bureau, noch voor de verdere ontwikkeling enig gevolg gehad. De Algemene dienst heeft met grote regelmaat tussen 1923 en 1931 opdrachten aan het Geodetisch Bureau verstrekt. De belangrijkste was zonder twijfel de opdracht tot de uitvoering van 73° km nauwkeurig heidswaterpassing in april 1926. Intussen hadden ook organisatorische problemen met betrekking tot het landmeetkundige werk in de Rijkswaterstaat de voortdurende aan dacht van de hoofdingenieur-directeur in de Algemene dienst, Ir. Stoel. In grote dankbaarheid denk ik aan meer dan één stimulerende be spreking. Zulke gedachtenwisselingen zijn zonder enige twijfel op het denken van de ondergetekende van grote invloed geweest. In 1924 lanceerde de heer Stoel bij de Rijkswaterstaat een enquête. In een brief van 16 september 1924 en in aansluiting aan een correspondentie over afschrijvingen op landmeetkundige inventarissen schrijft de heer Stoel mij o.a.: volgens dezerzijds gemaakte berekeningen zou de inventaris der Rivierkaart thans een waarde vertegenwoordigen van 3000 en zou daarop worden afgeschreven ongeveer 260.of 9 per jaar. Teneinde van deze gegevens het gewenste gebruik te maken, zou ik enige inlichtingen willen vragen aan mijn ambtgenoten in de verschillende Directiën en in het District Groningen, opdat nader blijke in hoeverre er behoefte bestaat aan een zgn. eigen meetdienst. In de Commissie voor de reorganisatie van de Rijkswaterstaatsdienst is de indruk gevestigd, dat er van betekenis gespaard kan worden

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1956 | | pagina 14