350 heeft moeten doorstaan, zijn de oorzaak geweest van de kwaal waaraan hij thans bezweken is. In 1948, na ruim 19 jaren verblijf in de tropen, zag hij Nederland eindelijk weer terug. Op een jaar van alleszins verdiend verlof volgde weer een Indische sinds eind 1949 een Indonesische periode, waarin hij aanvankelijk optrad als hoofd van het kadasterkantoor van Manado, doch spoedig na het vertrek in 1953 van de buitengewoon- lector in de juridische vakken van de T.H. te Bandung, benoemd werd tot lector aan de Technische Faculteit van de Universiteit van Indo nesië. Pas hier heeft hij, voortbouwend op zijn in de loop der jaren verkregen inzicht in het juridisch-administratief deel der kadastrale wetenschap, kunnen tonen wat hij waard was. Tevens kon hij de tijd vinden zich te wijden aan een scriptie ter verkijging van de titel van geodetisch-ingenieur. Tot een voltooiing hiervan zou het evenwel niet komen. Wel mocht hij het beleven dat enige van de door hem opge leide studenten afstudeerden als geodetisch-ingenieur, maar met die scriptie kwam hij niet verder dan een gedeeltelijk concept. Lang voor het tijdstip van zijn definitieve repatriëring, door hem bepaald in 1957, was aangebroken, openbaarden zich zeer plotseling op hevige wijze de gevolgen van ontberingen en ziekte in krijgsgevangenschap doorge maakt. Vanaf november 1954 heeft hij zijn taak niet meer kunnen vervullen en was hem nagenoeg algehele rust voorgeschreven. Repa triëring en operatie in Nederland zouden volgens de dokter nog redding kunnen brengen. Groot optimist als hij was, had hij zichzelf hiervan alles voorgesteld en tot zijn heengaan heeft hij niet geweten dat her stel zo goed als uitgesloten was. Want na de eerste operatie bleek reeds, dat ook al was alles zo gunstig mogelijk verlopen, hem toch slechts een leven van hoogstens twee jaar -en dan nog twee jaren van lijden beschoren zou zijn geweest. Zijn intense levensvreugde, die hem tot het laatste ogenblik niet verliet, heeft veel van zijn lijden verlicht. Die levensvreugde en dat optimisme heeft hij wel nodig gehad; veel geluk heeft hij in zijn leven dat van het standpunt van buitenstaanders gezien een opeenvolging van tegenslagen was niet gehad. Reeds op 11-jarige leeftijd verloor hij zijn moeder en op zijn 16e jaar was hij volslagen wees en vanaf die tijd geheel afhankelijk van familieleden en vrienden. Ook toen al toonde hij zijn geweldige aanpassingsvermogen en het „durf te leven" werd hem sindsdien haast tot een devies. Het waren deze eigenschappen, die hem een ieder die hem leerde kennen voor zich deden innemen. En zijn het misschien niet de opeenvolgende tegenslagen geweest, die zijn gevoel van kameraadschap zo sterk ontwikkeld hebben, dat een ieder die hem als vriend tegemoet trad, van zijn zijde ook op vriendschap kon reke nen? Ik, die hem vanaf de vooropleidingstijd heb meegemaakt en gedurende de eerste drie Wageningse jaren dezelfde „ploerterij" had, heb door hem pas leren beseffen wat ware vriendschap is. Moge de gedachte, dat hem veel lijden bespaard is gebleven door zijn voortijdig heengaan, een troost zijn voor allen die hem na stonden, zijn familie en vrienden wie dat heengaan een grote leegte in hun leven deed ont staan zoals ook ik er in kan berusten, dat mijn beste vriend is heengegaan. Van Huls

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1956 | | pagina 166