228 van de Rijkswaterstaat dan op de stichting van een dergelijk centraal Nederlands fotogrammetrisch bedrijf. Dit heeft ten gevolge gehad, dat de fotogrammetrie zich in ons land heeft moeten ontwikkelen binnen het kader van de Rijkswaterstaat en wel om de eenvoudige reden, dat dit bleek de meest gerede partij te zijn. Deze ontwikkeling werd vooral gestimuleerd door de commissie fotogrammetrie uit de zgn. Triangu latiecommissie van het Ministerie van Oorlog, die bovendien meer aan dacht schonk aan de toepassing van deze techniek t.b.v. de vervaar diging van de topografische kaart dan aan de betekenis die de foto grammetrie zou kunnen hebben voor kaartering op grotere schalen, ook ten behoeve van het Kadaster en de ruilverkaveling. Dit was enigszins merkwaardig, omdat genoemde subcommissie toch bijna ge heel werd beheerst door de staf van de Landmeterscursus in Wage- ningen, die toch bij uitstek op het Kadaster was georiënteerd. Deze situatie heeft echter ten gevolge gehad, dat zich in die jaren een vrij duidelijke tegenstelling heeft ontwikkeld tussen de inzichten in Wageningen en in Delft. Dit heeft ook zijn weerslag gevonden op de activiteit van de Rijkscommissie voor Graadmeting en Waterpas sing te dezer zake, waar immers het standpunt van de eerstgenoemde groep vertegenwoordigd werd door de heren Dieperink, Kwisthout en de directeur van de Militaire Verkenningen maj. Brückel, terwijl het dezerzijds ingenomen standpunt in dat forum werd vertegenwoordigd door Ir. Stoel. Het gevolg van een en ander is geweest dat de door Ir. Stoel in de Rijkscommissie gevraagde discussie nooit heeft plaats gevonden. De in 1927 aangevangen notawisseling eindigt ten slotte met een brief van 13 oktober 1930 van de h.i.d. Stoel aan de voor zitter van de Rijkscommissie voor Graadmeting en Waterpassing van de volgende inhoud: ,,Nu de taakverdeling tussen de administraties van het Kadaster, de Militaire verkenningen en de Algemene dienst van de Rijks waterstaat t.a.v. het verrichten van terreinmetingen hier te lande, i.v.m. het gebruikmaken van de uitkomsten der Rijksdriehoeks meting, naar verwacht wordt in de naaste toekomst zeer afwijkend van hetgeen ik mij gedacht had ten tijde van mijn schrijven dd. 21 maart 1926 nr. 522, zal worden geregeld, bestaat er naar mijn mening geen behoefte aan een gedachtenwisseling of bespreking in onze Commissie van dit vraagpunt. Dit laatste geldt ook t.a.v. een door ondergetekende gedaan ver zoek, onder dagtekening van 20 nov. 1929, toen in overweging werd gegeven in een vergadering van onze Commissie als een meer prin cipiële kwestie te bespreken de taak der Graadmetingscommissie in de naaste toekomst, naar aanleiding van een niet tot uitvoering gekomen voornemen aan het Departement van Waterstaat tot het instellen van een kleine commissie uit leden van onze Rijkscommis sie, waarin de toepassing van de aerofotogrammetrie, bij de ver vaardiging van kaarten hier te lande, een punt van bespreking zou uitmaken. Ook aangaande dit laatste vraagpunt heeft men in de

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1956 | | pagina 24