233 menten en verdere hulpmiddelen bij het in tekening brengen van de opmetingen. Met betrekking tot het personeel wordt gezegd: Opdat het mogelijk zal zijn een voortdurende selectie te oefenen bij het indienstnemen van personeel, zal het aanbeveling verdienen, behalve een gering aantal personen in vaste dienst, een aantal werk krachten aan los personeel of op arbeidsovereenkomst in dienst te nemen, die bekend zijn met de eisen van de te verrichten metingen, en deze nota eindigt als volgt: De huisvesting van de Centrale Meetdienst zou te Delft, in of nabij de gebouwen der Technische Hogeschool zijn te kiezen. In de eerste tijd zal bepaaldelijk aandacht zijn te schenken aan de leiding van de Meetdienst, opdat het vertrouwen worde gewonnen van op drachtgevers en van allen die tot de opnemingsdienst in enigerlei betrekking komen te staan. Teneinde zekerheid te hebben, dat men bij de uitvoering der in het voorgaande ontwikkelde denkbeelden op de steun van de in deze als volledig bevoegd aan te merken Rijkscommissie voor Graad meting en Waterpassing zal kunnen rekenen, is het raadzaam te achten, deze nota in handen te stellen van genoemde Rijkscommissie. In de begeleidende brief aan de Minister wordt verzocht: „aan gezien de Rijkscommissie voor Graadmeting en Waterpassing een orgaan is van het Dept. van Financiën, de medewerking van Uwer Excellenties ambtgenoot van Financiën te verzoeken". De minister van Financiën oordeelde echter anders. In een brief van 13 juli 1929 deelt de Minister van Financiën aan zijn ambtgenoot van Waterstaat mede, dat in afwijking van het verzoek, de voorkeur is gegeven aan het raadplegen van de Triangulatiecommissie, zulks onder het motief, dat de in de nota behandelde aangelegenheid midden in de praktijk staat, terwijl de Minister van Financiën opmerkt: dat ik allerminst de bevoegdheid van deze Commissie (d.i. de Rijkscommissie voor Graadmeting) tot oordelen in twijfel wil trek ken, als ik de mening te kennen geef, dat deze Commissie zich daarbij zal moeten begeven buiten haar eigenlijk terrein. Steeds meer beweegt zij zich op het gebied der hogere geodetische weten schap. Het is intussen de moeite waard i.v.b. met het later uitgebrachte advies van de Triangulatiecommissie ook de tweede alinea van de Minister van Financiën te citeren: Inderdaad is het wenselijk, dat zoveel mogelijk belangen worden gediend bij de uit te voeren metingen t.b.v. grote werken als Rijks wegenplan e.d. en tot het verkrijgen van de beste waarborg daar voor is het noodzakelijk, dat die metingen worden geleid en zoveel mogelijk verricht door een diensttak, volkomen deskundig op het gebied van meten en die geheel kan beantwoorden aan de bij de op-

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1956 | | pagina 29