234
neming te stellen geodetische en kadastrale eisen, vooral ook aan
deze laatste opdat, waar verschillende belangen door de uitvoering
moeten zijn gebaat, voldaan worde aan de eisen welke gesteld wor
den door de dienst die de grootste nauwkeurigheid verlangt. Deze
voorwaarde geldt zowel voor de detailmeting als voor de daaraan
voorafgaande trigonometrische vastlegging van de technische grond
slag voor de metingen, daar anders dubbel werk niet te ontgaan is.
Het behoeft geen betoog in welke richting hier kennelijk de ge
dachten van de Minister van Financiën gaan. Hier manifesteren zich
opnieuw de denkbeelden die in 1923 een einde maakten aan de werk
zaamheden van de ondergetekende als adviseur voor de opmetingen
bij de Twente-kanalen en die neergelegd waren in de brief van
12 maart 1923, waarin bezwaren werden ingebracht tegen het verlenen
van een opdracht voor opmeting van bladen van de rivierkaart aan het
Geodetisch Bureau. De Minister van Financiën spreekt ten slotte de
overtuiging uit, dat ook zijn ambtgenoot van Waterstaat aan de Trian
gulatiecommissie zijn volle vertrouwen zal schenken op grond van het
feit, dat deze commissie volledig bevoegd is en bovendien zowel de
voorzitter Prof. Dieperink, als nog twee andere leden van de Trian
gulatiecommissie tevens zitting hebben in de Rijkscommissie voor
Graadmeting en Waterpassing.
Het spreekt vanzelf, dat Ir. Stoel met deze vrijmoedige adresveran
dering niet zeer ingenomen was. In het schrijven van I aug. 1929
heeft hij zijn oorspronkelijke standpunt toegelicht, nl., dat de Rijks
commissie voor Graadmeting en Waterpassing, gezien haar samen
stelling niet alleen volledig bevoegd was, doch dat ook de toevoeging
van de ambtshalve leden reeds een aanwijzing was, dat ook de Graad-
metmgscommissie volledig in staat geacht moest worden het voor
gelegde probleem te beoordelen. Bovendien legde Ir. Stoel er de na
druk op, dat de taak van de Triangulatiecommissie een geheel andere
was, nl.: het regelend optreden bij het doen van metingen bij het
Dept. van Oorlog, hetzij door Militaire Verkenningen, hetzij door
de militaire landmetersorganisatie der artillerie.
Inmiddels was aan het Ministerie van Waterstaat in behandeling
de in februari van 1929 ingezonden nota van de h.i.d. van de Rijks
waterstaat belast met de Algemene dienst betreffende het oprichten
van een fotogrammetrische dienst, die reeds hierboven werd vermeld
als onderwerp van discussie tussen de heren Heuvelink en Stoel. Het
uitgangspunt voor deze nota was de toepassing van de fotogramme-
trie bij de vervaardiging van de rivierkaart. Doch er werd tevens
opgemerkt:
Behalve voor de vervaardiging van rivierkaarten, kan de fotogram-
metrie met voordeel worden toegepast bij de vervaardiging van
kaarten ten dienste van de aanleg der rijkswegen en van de nieuwe
provinciale wegen volgens het rijkswegenplan, inbegrepen de over
bruggingen der grote rivieren. Verder zijn goede diensten te ver
wachten voor de spoorwegen, het mijnwezen, voor de uitbreiding