240
koper personeel, het resultaat kan bereiken, dat juist aan het ge
stelde doel beantwoordt. Dit criterium blijft ten volle gelden voor
zgn. eenvoudig werk. Het voordeel dat altijd bereikt wordt, is uni
formiteit en normalisatie van hetzelfde werk in één tak van staats
dienst, hetgeen altijd te verkiezen is. Aangezien onder zal blijken,
dat ook verder foutieve veronderstellingen zijn gemaakt, lijkt het
mij overbodig, dat punt nader uit te werken.
Dan wordt zeer scherp stelling genomen tegen de vooronderstelling
in de nota van de Triangulatiecommissie, dat de opmetingen voor de
Rijkswaterstaat generlei blijvende waarde hebben. Er wordt op ge
wezen, dat dit slechts in enkele gevallen zo is en: „helaas werd bij het
bestaande gebrek aan een organisatie van het landmeetkundig werk
ook wel dienovereenkomstig gehandeld, terwijl men kon aannemen,
dat een blijvende kaart wel degelijk betekenis zou hebben". In het
licht van de latere ervaring is het volkomen overbodig hier nog eens
de argumenten te herhalen, die in deze nota zijn genoemd, die pleiten
voor het gebruik van beheerskaarten en evenmin uitvoerig de eisen
te vermelden, waaraan deze kaarten moeten voldoen, zoals deze in
deze en in vroegere nota's zijn vermeld en ook thans nog in de prak
tijk geldigheid bezitten.
De felste kritiek wordt geleverd op de stelling, dat deze kaarten
noch nauwkeurig behoeven te zijn, noch aangesloten dienen te worden
aan de Rijksdriehoeksmeting.
Het doet hoogst zonderling aan, de Triangulatiecommissie, van
welker leden enkelen zeer nauw bij de Rijksdriehoeksmeting betrok
ken waren en nog zijn, thans reclame te horen maken tegen het
gebruik van de resultaten der Rijksdriehoeksmeting door andere
diensten dan het Kadaster. Indien deze mening ook maar enigermate
juist zou zijn, dan zou het feit, dat de h.i.d. belast met de Algemene
dienst van de Rijkswaterstaat, ambtshalve lid is geworden van de
Rijkscommissie voor Graadmeting en Waterpassing al in een zeer
zonderling licht komen te staan, juist omdat het voortschrijden van
de secundaire driehoeksmeting en het nut dat het Dept. van Water
staat daaruit zou kunnen trekken, daartoe de aanleiding was. Ik
kan daarom ook slechts tot de conclusie komen, dat de Triangulatie-
commisie bij deze uitspraak nog andere overwegingen heeft laten
gelden dan de belangen van de Rijkswaterstaatsdienst. Het is zonder
twijfel juist, dat in deze gewraakte stelling de strekking van de
nota van de Triangulatiecommissie zich het duidelijkst manifesteert.
Iets verder lees ik:
Indien de Rijkswaterstaat kaartwerken zou produceren waarin
geen deugdelijk horizontaal verband aanwezig is, zou dit kaartwerk
volkomen op zichzelf staan, terwijl ook de delen onderling niet een
zodanig mathematisch verband vertonen zouden, dat goede aanpas
sing bij nieuwe metingen t.b.v. uitbreiding mogelijk zou zijn. Het
is wel vreemd, maar de Triangulatiecommissie beveelt een werkwijze