241
aan, die m de 19de eeuw bij het Kadaster is gevolgd en waarvan
men nu nog steeds de wrange vruchten plukt. De Triangulatiecom
missie wendt terecht al haar invloed aan, dit euvel voor de ka
dastrale dienst te verhelpen, doch het feit, dat de Triangulatiecom
missie thans moeite doet, de Waterstaatsdienst voor de kaarten van
wegen en kanalen tot dezelfde fout te laten vervallen, kan m.i. de
gedachte, de belangen van de Waterstaatsdienst aan de Triangu
latiecommissie toe te vertrouwen, niet aanlokkelijk maken.
De Triangulatiecommissie gaat kennelijk van de foutieve ver
onderstelling uit, dat geen blijvende beheerskaarten nodig zijn. Het
dient erkend te worden, dat de aanraking van de leden der Trian
gulatiecommissie met de ingenieurspraktijk het wel verklaarbaar
maakt, dat door deze commissie een feit, dat toegeschreven moet
worden aan het ontbreken van een goede organisatie, voor een
wenselijkheid wordt gehouden.
Op deze wijze worden stuk voor stuk de verschillende beweringen
in de nota van de Triangulatiecommissie onder schot genomen. Dat de
aansluiting aan de Rijksdriehoeksmeting in de grond een vereenvoudi
ging van het werk betekent, wordt uitvoerig aangetoond, terwijl wordt
opgemerkt, dat het grote verschil tussen Waterstaats- en kadastrale
dienst in dit opzicht niet gezocht moet worden in die „eenvoud", doch
in het doel waarvoor de metingen hebben te dienen. Deze worden in
dit contramemorandum uitvoerig geanalyseerd, kennelijk aan de
hand van de ervaringen verkregen op Rijksweg 7. Vermeldenswaard
is nog:
De praktijk leerde mij, dat de metingen die voor beide diensten
nodig zijn, bijna uitsluitend de veelhoeksmeting en de vastlegging
daarvan aan de rijksdriehoeksmeting gemeenschappelijk hebben.
Verder is uitgebreidheid van de detailopname voor de Waterstaats
dienst zeker belangrijk groter dan die voor het Kadaster, dat de ont-
eigeningsgrenzen op het terrein uitgezet vindt. Het is dan ook ge
bleken, dat in de geest van de opvatting van de Triangulatiecom
missie deze opnamen zonder schade geheel onafhankelijk van elkaar
kunnen geschieden. Het enige punt van discussie is de veelhoeks
meting en de aansluiting ervan aan de rijksdriehoeksmeting. Na het
bovenstaande is bezwaarlijk vol te houden, dat die voor de Rijks
waterstaat onnodig is. De enige vraag kan daarom zijn welke van
beide diensten deze metingen zal uitvoeren.
Daarbij geldt, dat deze metingen voor beide diensten een blij
vende waarde hebben en dat de waterstaatsdienst de coördinaten
der punten nodig heeft voor de constructie der kaarten, lang vóór
de meting door het Kadaster. De logische oplossing is daarom m.i.
dat de eerstgenoemde dienst deze metingen verricht met de nauw
keurigheid die voor de kadastrale dienst voldoende is. De verken
ning van het net en de aanwijzing van de plaats der te verzekeren
punten kan geschieden door de landmeter van het kadaster. Het is