245 betrekkelijk prominente plaats die Nederland in dit vak vóór de Tweede Wereldoorlog bezat, nog belangrijk sterker zou zijn geweest, indien een dergelijke opzet zou zijn gelukt. Indien iemand echter de tegenwerping maakt, dat een dergelijke organisatie vrij veel energie verlies ten gevolge van inwendige wrijvingen te zien zou hebben ge geven, zou daarbij de gehele ontwikkeling van de verhoudingen, zoals die in deze pagina's zijn geschetst en zoals die culmineren in de nota wisseling tussen de Triangulatiecommissie enerzijds en Ir. Stoel met de ondergetekende anderzijds, wel enige steun voor deze verdenking kunnen geven. Jammer blijft het intussen, dat men tot op vandaag nog steeds de enigszins kwalijke vruchten plukt van de foutieve opzet waartoe met betrekking tot de fotogrammetrie de Waterstaat in 1929 en 1930 geleidelijkaan werd gedwongen. Inmiddels was de zaak van een landmeetkundige dienst door Ir. Stoel ter sprake gebracht in de vergaderingen van h.i.d.'s van de Rijkswaterstaat van 16 april en 20 juni 1930. In laatstgenoemde ver gadering had ik het voorrecht een voordracht te mogen houden, waarin, zoals Ir. Stoel het uitdrukt, „het voor oplossing rijp zijnde vraagstuk werd toegelicht en in discussie gebracht". Het spreekt vanzelf, dat de ervaring met Rijksweg 7 opgedaan ter sprake kwam. (Op 24 oktober 1930 schreef Ir. J. H. van der Burgt, die als arrondissementsingenieur in Hoorn de opdracht aan het Geo detisch Bureau tot opmeting van het tracé van Rijksweg 7 had be vorderd, hierover een nota.) De aansluiting aan de Rijksdriehoeks meting werd besproken en verdedigd, terwijl er de nadruk op werd gelegd, dat mede daardoor een vruchtbare samenwerking van de Waterstaatsdienst met de kadastrale dienst kon worden verkregen, omdat beide diensten hun aandeel in de opmeting aan het net van de Rijksdriehoeksmeting hadden aangesloten. In deze voordracht be schreef ik de werkwijze bij de samenwerking tussen beide diensten, zoals die sedertdien nu reeds vele jaren met vrucht wordt toegepast. Ook de mogelijkheden die de fotogrammetrie biedt en die ook in de Nederlandse litteratuur door verschillende publikaties algemene aandacht hebben gekregen, werden in beginsel behandeld. Er werd mee gerekend, dat de nodige fotogrammetrische instrumenten acht maanden emplooi op de rivierkaart zouden vinden en dat dientenge volge vier maanden werktijd voor andere projecten beschikbaar zou den zijn. Indien men dit vergelijkt met hetgeen de Meetkundige dienst thans op fotogrammetrisch gebied te zien geeft, dan is het duidelijk, dat ik op dat ogenblik met mijn raming uiterst voorzichtig te werk ben gegaan. Met betrekking tot de organisatie lees ik in de officiële notulen van die vergadering het volgende: „Het standpunt van spreker in dezen is dat zowel de ervaring, de routine als de vakkennis, hem leiden naar het betrachten van centralisatie. Tevens meent spreker een pleidooi te kunnen houden aangaande de mogelijkheid ener regeling tot samenwerken met de kadastrale dienst. Het contact van de waterstaatsdienst met de lei-

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1956 | | pagina 41