249 stelde een tiental vraagpunten, die daarop betrekking hadden, voor te leggen aan de directeur-generaal. Dat de gedachte aan een centrale landmeetkundige dienst op dat ogenblik echter reeds vaste vormen had aangenomen, moge blijken uit één der vragen, nl. of wordt goed gekeurd, dat een afzonderlijke boekhouding wordt gevoerd door de centrale landmeetkundige dienst, waarbij voor elk groot werk een eigen journaal wordt aangelegd. Verder wordt gevraagd of aan de centrale landmeetkundige dienst een eigen vrije postrekening wordt wordt verstrekt. Belangrijk is in dit opzicht ook de vraag van Waterstaat (Ir. Ber- gansius) of op i maart 1931 kon worden aangevangen met de me tingen op de Rijksweg Bodegraven-Utrecht en wel met drie ploegen over een afstand van 30 km. Zo is er inderdaad in het voorjaar 1931 met de werkzaamheden begonnen, nog gedeeltelijk onder verantwoordelijkheid van het Geo detisch Bureau, doch reeds in de onderstelling van de overneming door de Rijkswaterstaat. Geleidelijk ging het personeel over en verschil lenden van de oude garde hebben daarom reeds vóór het officiële jubileum van de Meetkundige dienst hun 25-jarig dienst jubileum ge vierd. Anderen werden in die tijd nieuw aangenomen. Ik werd onlangs door één van de leden van de oude garde nog eens herinnerd aan een gesprek uit die dagen bij zijn sollicitatie, waarin deze jongeman, die elders werkzaam was, mij de vraag stelde voor hoeveeljaren ik meende, dat deze nieuwe dienst werk zou hebben. Na enig nadenken kwam ik, toen blijkbaar alleen denkend aan het rijkswegenplan, tot het antwoord, dat er toch zeker wel voor 10 en misschien wel voor 15 jaar werk bij deze nieuwe dienst zou zijn te verwachten. Wie zich rekenschap geeft van de huidige situatie van de Meetkundige dienst beseft hoe groot de afstand is tussen de werkelijkheid van heden en mijn verwachtingen van dat ogenblik. Was ik misschien al te zeer onder de indruk gekomen van alle weerstanden, strubbelingen en dis cussies ter verdediging van het bestaan van een centrale landmeetkun dige dienst, zodat ik zelf langzamerhand nauwelijks meer geloven kon aan de duurzame levensvatbaarheid van hetgeen ik voorstond? Indien ik echter nog eens de rede nalees, uitgesproken op de algemene ver gadering van de Vereniging voor Kadaster en Landmeetkunde te Rotterdam op 7 september 1931 over het onderwerp „de landmeet kunde in de technische overheidsdiensten", dan spreekt daaruit toch zoveel vertrouwen in de ontwikkeling van de landmeetkunde in de technische sfeer, dat ik mijn voorzichtigheid inzake toekomstbeloften aan sollicitanten op dat ogenblik toch moeilijk kan verklaren uit on zekerheid omtrent de mogelijkheden. Zo zijn wij in 1931 praktisch met het werk gestart, terwijl parallel daaraan de discussie plaats vond over de organisatie. Deze heeft in hoofdzaak bestaan uit de overweging op welke wijze de leiding van dienst zou moeten functioneren. Al vrij spoedig is de gedachte ge rezen, de dagelijkse leiding toe te vertrouwen aan een functionaris, die de titel adjunct-hoofdingenieur bij de Algemene dienst van de

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1956 | | pagina 45