250 Rijkswaterstaat zou kunnen krijgen. Dit immers was een bij deze dienst ingevoerde rang, die na de pensionering van de toenmalige titularis Ir. van Malsen vacant zou komen en bezet zou kunnen wor den door iemand die aan de eisen zou voldoen, die een centrale land meetkundige dienst moest stellen. Het spreekt wel vanzelf, dat de gedachten van de ondergetekende hierbij zijn uitgegaan naar het aantrekken van een landmeter van het Kadaster. Indien men immers als waterstaatsdienst op een basis van wederzijds vertrouwen met het Kadaster zou willen samenwerken (en dit was één van de belangrijke doeleinden, die in het bijzonder met het oog op de metingen t.b.v. het wegenplan voorzaten), dan zou het zeker aanbeveling verdienen, de dagelijkse leiding toe te vertrouwen aan iemand die de kadastrale techniek en de gebruiken in die dienst uit eigen ervaring kende. Nadat deze voor de hand liggende gedachte ook bij de Rijkswater staat geaccepiteerd was, was de volgende stap niet moeilijk. De erva ring door mij opgedaan bij de samenwerking op Rijksweg 7 met de heer J. G. Fortuin, landmeter van het Kadaster te Hoorn, was van dien aard geweest, dat ik meende de aanstelling van de heer Fortuin in deze functie met grote gerustheid te kunnen aanbevelen. Het gevolg was dan ook, dat met ingang van 16 oktober 1931 de heer Fortuin werd benoemd tot adjunct-hoofdingenieur van de Rijkswaterstaat. Dit was op dat ogenblik een titel die de kadastrale wereld nog enigszins vreemd in de oren klonk. Thans, nu menige civiel-landmeter zich door een scriptie het ingenieursdiploma heeft weten te verwerven, en tal rijke geodetisch-ingenieurs in Delft zijn afgestudeerd, klinkt de aan stelling als ingenieur, zelfs zonder dat bewuste „adjunct" ervoor, als de gewoonste zaak van de wereld. Ik weet echter nog goed, hoe toen van beide kanten deze titulatuur als nogal abnormaal werd beschouwd. Het zij mij vergund hier tot uitdrukking te brengen, dat ik van de keuze van de heer Fortuin nooit spijt heb gehad. Fortuin heeft, zowel naar de zijde van het Kadaster, als naar de zijde van de Waterstaat, in de ambtelijke sfeer aan de verwachtingen volledig voldaan. Zijn positie naast en gelijktijdig onder en boven de ondergetekende, die, na enige discussie, de functie van adviseur in landmeetkundige zaken betreffende de Rijkswaterstaatsdienst kreeg, is niet altijd gemakkelijk geweest, doch deze samenwerking van misschien enigszins verschil lend geaarde personen in dit duo is aan de ontwikkeling van de dienst ten goede gekomen. Een zekere verdeling van de werkzaamheden vond plaats in die zin, dat Fortuin zich in de allereerste plaats tech nisch en organisatorisch verantwoordelijk stelde voor de uitvoering van alle normale terrestrische metingen, terwijl de hoofdaandacht van de schrijver meer op de fotogrammetrische kant van de activiteiten gericht werd. Van een formele instelling van de Meetkundige dienst als centrale dienst, is, voor zover ik mij herinner, nooit sprake geweest. Het enige zichtbare feit is gelegen in een reorganisatie van de Algemene dienst, die tengevolge had de overplaatsing van een tweetal ambtenaren bij

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1956 | | pagina 46