262
toebedeeld. Deze taak mag dan aanvankelijk beperkt zijn geweest,
zoals in het artikel van Prof. Schermerhorn is uiteengezet, thans kan
zonder overdrijving worden gezegd, dat nagenoeg alle landmeetkundige
werkzaamheden van betekenis, die door of voor de Rijkswaterstaat
moeten worden verricht, aan de Meetkundige dienst worden opgedra
gen. Deze ontwikkeling heeft zich doorgezet, ondanks het feit dat er
geen enkel voorschrift bestaat, dat de andere Rijkswaterstaatsdiensten
er toe dwingt hun landmeetkundig werk aan de Meetkundige dienst
toe te vertrouwen. Wel is hiervoor nodig geweest, dat de Meetkundige
dienst de reputatie heeft gevestigd, dat door zijn tussenkomst het werk
beter, vlugger of goedkoper wordt uitgevoerd of een combinatie van
deze eigenschappen bevat. Slechts door een efficiënte manier van
dienstverlening heeft de Meetkundige dienst zich tot zijn huidige om
vang kunnen ontwikkelen. Bovendien vindt tussen de Meetkundige
dienst en de opdrachtgevende diensten een verrekening plaats van een
deel der kosten die aan de meting verbonden zijn. Ten behoeve van
het tijdig beschikbaar zijn van de nodige kredieten moeten vooraf
kostenramingen worden gemaakt, die weer worden gebaseerd op na
calculaties van verrichte werkzaamheden. Deze gang van zaken levert
tevens de mogelijkheid voor een vergelijking van kosten van verschil
lende methoden en tot het regelmatig bijhouden van de voortgang van
het werk in samenhang met de stand van het krediet.
Behalve ten aanzien van de kosten speelt de economie een belang
rijke rol voor de personeelsformatie van de dienst.
Met uitzondering van de verspreiding van het N.A.P., het vervaar
digen en uitgeven van de rivierkaarten en het beheer en onderhoud
van alle landmeetkundige instrumenten van de Rijkswaterstaat, is de
Meetkundige dienst voor zijn opdrachten afhankelijk van anderen. Dit
houdt praktisch in, dat het grootste deel van het programma per be
grotingsjaar wordt opgesteld en dat alle wisselingen daarin in de
dienst moeten worden opgevangen. Daar, behalve aan de in 1953 ge
starte landmeetkundige afdeling van de M.T.S. te Utrecht en door
middel van enkele schriftelijke cursussen, geen opleidingsmogelijkheid
voor de vorming van lager en middelbaar landmeetkundig personeel
in Nederland bestaat, moesten en moeten bijna alle ambtenaren in
de dienst worden opgeleid.
Uitbreiding van personeel kan dan echter op korte termijn geen
effect voor de produktie hebben, terwijl het ontslag van tijdelijk over
tollig personeel niet alleen voor de betrokkenen uiterst onaangenaam
is, doch ook voor de dienst het verlies van opleidingskosten en erva
ring betekent. Dit leidt er toe, dat in perioden van personeelstekort
(en aan zo'n in 1952 begonnen periode is nu nog geen einde gekomen)
naar een maximum aan produktiviteit gestreefd moet worden, terwijl
eventuele perioden van slapte nuttig kunnen worden gebruikt voor
aanvulling of afronding van de opleiding en voor experimenten op
velerlei gebied, waarvoor anders de tijd ontbreekt, maar die voor de
toekomst toch zeer nuttig kunnen zijn.
Het bij voortduring nastreven van een maximum aan economie,