269 ren met enkele gegevens die aan de administratie zijn ontleend. Het meest markante voorbeeld is de in fig. i gegeven grafiek van de personeelsformatie van de dienst over de 25 jaar van zijn bestaan. Hieraan kunnen enkele interessante beschouwingen worden vast geknoopt. Men ziet in de eerste plaats dat tussen 1931 en 1937 van een ge stadige groei sprake was. Deze groei kan worden beschouwd als een normaal gevolg van het feit, dat de Meetkundige dienst zich een plaats ging veroveren in het bestel van de Rijkswaterstaat en dat hem hoe langer hoe meer werkzaamheden werden toevertrouwd. Van 1937 tot 1939 was de groei iets sterker als gevolg van de uit breiding van de luchtkaarteringswerkzaamheden. In 1936 werd nl. een begin gemaakt met de aerotriangulatie van Nieuw-Guinea op basis van een met de B.P.M. gesloten contract. Een kleine toename gedurende de oorlogsjaren moet worden toege schreven aan een verplaatsing van fotogrammetrisch werk naar ter- reinwerk. Luchtfoto's mochten immers niet meer worden gemaakt. Een deel van het personeel van de fotogrammetrische afdeling, aangevuld met een aantal „onderduikers" werd derhalve met het terreinwerk be last, zodat aan iedere ambtenaar twee arbeiders moesten worden toege voegd. Na 1945 ziet men duidelijk de invloed van de na-oorlogse om standigheden, waardoor een aantal ambtenaren de dienst verlieten. Gedeeltelijk was dit een gevolg van de op dat moment zeer onzekere vooruitzichten, voor een ander deel echter speelde hier de vrij algemeen optredende drang naar verandering een grote rol. Na 1947 treedt een langzaam herstel in, eensdeels als gevolg van het herstel van de normale toestanden, anderdeels doordat de metingen ten behoeve van de wederopbouw van verwoeste steden en dorpen een dankbaar werkobject opleverden. Door de op 1 mei 1950 inge voerde personeelsstop is dit herstel nog enige jaren geremd, doch in 1952 ziet men de aanvang van een groeiperiode, die heeft geleid tot verdubbeling van dc personeelsformatie in enkele jaren, een groei periode waarvan nog niet met zekerheid valt te zeggen wanneer zij haar einde zal vinden. Aanvankelijk was deze personeelsuitbreiding gebaseerd op de overweging, dat ten behoeve van toekomstige werk verruiming de Rijkswaterstaat zou moeten beschikken over een voor raad geheel voorbereide werkobjecten. Hiervoor moesten op korte termijn een groot aantal metingen en kaarteringen worden uitgevoerd, waarvoor de toen bestaande capaciteit van de dienst ontoereikend was. Voordat echter het toen opgestelde programma behoorlijk op gang kon worden gebracht, trad een wijziging in, die verdere uitbreiding noodzakelijk maakte. De stormramp van 1 februari 1953 gaf aan leiding tot veel extra werk, doch in een nog sterkere mate had de invloed van de verbeterde economische omstandigheden tot gevolg, dat het tempo van uitvoering van nieuwe werken (wegenaanleg, tun nelbouw, kanalisatie van rivieren, enz.) belangrijk moest en kon worden opgevoerd. Hier sneed het mes aan twee kanten, daar niet alleen de Meetkundige dienst zich geplaatst zag voor de noodzaak van perso-

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1956 | | pagina 67