279 de dienst noodzakelijk is en dat geen afdeling zonder hulp van één of meer van de andere zal kunnen werken. Overgaande tot het beschrijven van de organisatie van elk der af delingen afzonderlijk, zal als eerste de zgn. buitendienst onder de loep worden genomen. Het aantal meetploegen, elk, op een enkele uitzon dering na, bestaande uit een landmeetkundig ambtenaar en twee arbei ders, bedraagt thans ongeveer 70. Zij zijn over het gehele land verspreid, doch hebben slechts een vaste woon- of standplaats voorzover het werkprogramma dit toelaat. Ieder jaar wordt, na het bekend worden van de begroting, een nieuw werkprogramma opgesteld en wordt getracht het werk zodanig over de beschikbare ploegen te verdelen, dat het aantal verhuizingen tot een minimum wordt beperkt, echter met behoud van een redelijke maxi male afstand tussen de woonplaats en het terrein. Het is niet te ver mijden, dat ondanks dit streven nog regelmatig verhuizingen voorko men en ieder die met deze materie direct of zijdelings in aanraking is gekomen, zal weten dat hier zowel voor de dienst als voor de betrokken ambtenaren een rijke bron voor ambtelijke en persoonlijke moeilijkhe den is aangeboord. Om deze tot een aanvaardbaar minimum te beper ken, beschikt de dienst over een aantal woonarken, waarvan de be woners zijn voorbestemd om de eerste stoten op te vangen, die zich als gevolg van verplaatsingen van het zwaartepunt der werkzaam heden voordoen. Mede tengevolge van het streven het aantal verhui zingen te beperken, zijn er uiteraard een aantal ambtenaren die reeds lange tijd op éénzelfde plaats wonen. De praktijk heeft geleerd, dat dit niet alleen voor henzelf, maar ook voor de dienst gunstig is ge weest. Deze ambtenaren verkrijgen immers in hun omgeving een grote mate van lokale terreinkennis en geraken bovendien nauwer bekend met de vertegenwoordigers van de opdrachtgevers, zowel als met de landmeters van het kadaster, met wie zij regelmatig moeten samen werken. Door de continuïteit in deze officiële contacten, vaak aange vuld met een aantal officieuze, ontstaat beter begrip voor eikaars wensen en eisen en wordt de efficiëntie van het werk sterk bevorderd. Door deze en enkele andere omstandigheden is zich gedurende de laatste jaren een min of meer stabiele kern in de organisatie van de buitendienst gaan aftekenen. Werd aanvankelijk iedere meetploeg direct vanuit Delft gedirigeerd, de grotere gedifferentieerdheid in de opdrachten, de sterke toeneming van het aantal lokale „klusjes", zowel als het grotere aantal meetploe gen, maakten dit allengs onmogelijk, althans inefficiënt, zodat naar een zekere decentralisatie moest worden gestreefd. Zo ontstonden een zestal rayons, in elk waarvan 6 a 10 meetploegen werkzaam zijn onder leiding van een landmeetkundig hoofdambtenaar. Deze rayons hebben geen scherpe geografische grenzen, doch zijn veel meer bepaald door hun centrum. Dergelijke centra zijn thans: Assen, Arnhem, Zwolle, Utrecht, Hoorn en Vlissingen. Daarbuiten zijn voor meer verspreid liggende objecten of voor meer speciaal werk (bv. primaire en secon-

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1956 | | pagina 77