Samenwerking tussen Kadaster en Meetkundige
dienst van de Rijkswaterstaat
288
heerst. Verschillende, gedeeltelijk revolutionaire, ontwikkelingen zullen
binnenkort boven de horizon verrijzen. Enkele voorbeelden hiervan
zijn: de toepassing van lichtinterferentie voor het nauwkeurig meten
van afstanden van enkele honderden meters tot enkele kilometers, de
toepassing van mechanische en/of electronische rekenhulpmiddelen, de
toepassing van electronische plaatsbepalingsmethoden enz.
Om van deze en wellicht nog andere hulpmiddelen het juiste ge
bruik te kunnen maken zo, dat zowel het belang van de dienst als
van het personeel ermee wordt gediend, is de volle medewerking van
alle ambtenaren noodzakelijk. Wanneer deze in de toekomst op de
zelfde manier wordt gegeven als in het verleden het geval is geweest,
kan de dienst ongetwijfeld de toekomst met vertrouwen tegemoet zien.
Het „heden" is gebouwd op het werk en het enthousiasme dat in
het „verleden" ten toon werd gespreid. Indien het bezinnen op het
verleden het inzicht zal geven dat voor een gunstige „toekomst" in het
„nu" gewerkt en hard gewerkt zal moeten worden, zal het herdenken
van dit jubileum niet alleen een prettig, doch ook een nuttig rustpunt
in de geschiedenis van de dienst zijn geweest.
J. H. SANDERS,
ingenieur-verificateur van het kadaster, 's-Gravenhage
Belofte maakt schuld. Dat zulks waar is, zal weinig bestrijding
ondervinden. Dat het tegelijkertijd vervelend kan zijn, ondervind ik
op dit moment aan den lijve, want nu het er op aankomt mijn vroeger
gedane toezegging te realiseren en een verhaaltje op te dissen over de
hierboven genoemde samenwerking, kom ik tot de conclusie, dat ook
dit terrein voor mij geen gebied is zonder voetangels en klemmen.
Maar enkele dingen heb je mee, als je zelf wat op moet zetten en
dat is ten eerste, dat je het gebruik van moeilijke woorden in je gedicht
kunt vermijden en ten tweede, dat je de schijnwerper een bepaalde
richting kunt geven. Waarmee je niet alleen bereikt, dat bepaalde
onderdelen de aandacht binden, omdat ze behoorlijk belicht worden,
maar bovendien, door contrastwerking, dat het buiten de lichtkegel
gelegene bijna onzichtbaar wordt.
Laat ik dan beginnen met te zeggen, dat het geenszins mijn bedoe
ling is in dit verhaaltje theorie te houden over de „Regeling" en de
„Aanvullingen".
Dat heb ik in vroegere tijden herhaaldelijk moeten doen in opdracht
van de toenmalige inspecteur van de Hypotheken en het Kadaster Mr.
Iwema, zo tussen 1930 en 1935. In het algemeen was het geen on
prettig onderdeel van mijn taak, al moet eerlijkheidshalve toch even
worden aangestipt, dat ik ook wel bureaus van de landmeetkundige
dienst heb betreden, waar ik het gevoel kreeg te worden aangezien