289 voor „ontrouwe" om niet zeggen voor „overloper". Over de „Rege ling" zou ik op dit ogenblik alleen nog willen opmerken, dat het toch wel goed zou zijn als er, mogelijk na wat bijschaven, een herdruk van de pers kon komen ten behoeve van de jongere generatie, voor welke, in het algemeen gesproken, geen exemplaren meer beschikbaar zijn. Bezien we nu eerst de reactie van kadastrale kant op de geboorte van de Meetkundige dienst, dan geloof ik, dat daarover geen verstandig woord valt te zeggen om de eenvoudige reden, dat er geen enkele reactie viel waar te nemen. De districtslandmeter had handenvol werk in zijn district, werk dat, afgezien van assistentie door tekenaars ten kantore, door hem en door hem alleen werd verricht. Te velde kenden we in het algemeen genomen bij de gewone dienst geen middelbaar of lager metend personeel. Meten was bij het kadaster „des landmeters". En zo lang daaraan niet getornd werd, was het niet van belang of een meetkundige dienst van de Rijkswaterstaat al of niet bestond. De belangstelling van de landmeter voor die meetkundige dienst ontstond en groeide snel, toen hij tot de erkenning kwam, dat het met zijn monopolie gedaan was. Het is achteraf toch wel heel begrijpelijk, dat niet overal vreugde vuren werden ontstoken en dat mogelijk hier of daar getracht werd de boot af te houden. Moeten we er ons eigenlijk niet veel meer over verbazen dat, over het geheel gezien, de nieuwe toestand van kadastrale zijde vrij welwillend werd geaccepteerd? Vergeet U niet, dat tot op dat ogenblik de landmeter van het kadaster praktisch gesproken de enige metende ambtelijke functionaris was. En dan komt er een meetkundige dienst, waarmee moet worden samengewerkt, waarvan de veldwerken, waaraan geen landmeter te pas is gekomen, in het kadastrale archief moeten worden opgenomen. Dat men er hier en daar wat huiverig tegenover stond, ligt voor de hand. Het is niet de bedoeling in mijn verhaaltje tot persoonsverheerlijking te komen en ik wil mij zo weinig mogelijk te buiten gaan aan namen, maar ik moet hier toch wel even die van Zijlstra noemen. Toen in zijn divisie een geweldig werkobject als het Amsterdam-Rijn-kanaal aan de orde kwam, begon hij a la minute een spontane medewerking te verlenen. Strikt genomen zonder daartoe bevoegd te zijn, want de werkzaamheden werden niet gedekt door een opdracht van het Minis terie van Financiën. Die situatie heeft vrij lang geduurd. Misschien een half jaar, misschien wel een jaar, terwijl een voorstel van Water staat om tot samenwerking over te gaan al die tijd op Financiën lag te liggen. Ik sprak daarover eens met Zijlstra, omdat ik op den duur moei lijkheden vreesde, en kreeg toen de vraag voorgelegd, of ik in het terrein moeilijkheden ondervond als gevolg van het feit dat de inge nieur-verificateur geen opdracht had. Een vraag die ik uiteraard niet anders dan ontkennend kon beantwoorden en met een: „Gaat U dan maar rustig door" kon Ik vertrekken. In de (toenmalige) divisie Utrecht werden alle bijzondere opdrachten

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1956 | | pagina 87