213
betreft. Zij moeten ook bijgewerkt zijn tot een zo jong mogelijke
datum.
De Algemene dienst is het verzamelen en publiceren van deze feite
lijke gegevens grotendeels toevertrouwd. Reeds in 1819 beval Koning
Willem I deze documentatie, doch nog eerder was de waterstaatkun
dige Kruik, zich noemende Cruquius, met het verzoek bij de Staten
van Holland gekomen om betrouwbare gegevens van getijden-, dijks-,
kade- en rivierwaterhoogten te mogen verzamelen. Het zou 25.000
kosten. De Staten vonden dat bedrag niet verantwoord; helaas, helaas
Veel, steeds meer en steeds nauwkeuriger moest ten behoeve van de
rijkswerken gemeten worden. Toen éénmaal begonnen was met de
eerste stap, bleek hoeveel stappen nog gedaan moesten worden en hoe
de nauwkeurigheid kon worden opgevoerd. De onteigeningen ten be
hoeve van nieuwe kanalen, wegen en kunstwerken vroegen kaarten,
de rivierverbeteringen van de 19e eeuw nauwkeurige waterpassingen.
Sinds 1820 werd veel meer gemeten en gewaterpast dan ooit tevoren.
De pas afgestudeerde ingenieurs, C. Lely bijvoorbeeld, werden veelal
eerst meetingenieurs, die na hun terreinwerk gingen tekenen wat zij
hadden opgemeten. Er zal wel eens wat dubbel werk zijn gebeurd en
misschien waren de waterpassingen ook niet steeds volmaakt.
Het kon niet uitblijven, dat een aparte afdeling van de Rijkswater
staat werd opgericht, ondergebracht bij de Algemene dienst, die tot
taak kreeg meetkundige bijstand te verlenen ten behoeve van het maken
en beheren van de rijkswerken. Deze „Meetkundige dienst" bezat
voortaan de specialisten die goed op de hoogte waren, en steeds beter
op de hoogte kwamen, met het langzamerhand verbazend ingewikkeld
wordende meetvak. De kernindeling bleef tweevoudig, landmeten en
waterpassen. Met deze twee woorden, die de Delftse ingenieur als
een eenheid herhaalde malen noemt, worden de drie dimensies aan
gegeven die men moet meten: lengte, breedte, hoogte.
Er is natuurlijk de niet te verwaarlozen vierde dimensie: de tijd.
De vaklieden van de Meetkundige dienst maken zich hierover even
vele zorgen.
Plannenmakers hebben steeds haast: „laat ons alvast maar een op
meting maken". „De kaart is verouderd, laat men toch eens zorgen
voor nieuwe kaarten„Het tempo van vernieuwing is veel te lang
zaam Inderdaad, de tijd is onze vierde dimensie.
De meetvaklieden zijn ook de eersten en de laatsten op een werk.
Lang voordat de eerste schop wordt gebruikt of de eerste paal wordt
geheid, staan de jalons, piketten en instrumenten op het terrein. Het
kaarteren van het terrein, het uitzetten, het aangeven van de hoogten,
en als het werk eindelijk klaar is de revisiekaartering of
-tekening.
Het goede vakmanschap dat zich voortaan kon ontwikkelen bij de
Meetkundige dienst, de moderne dure instrumenten die nu konden
worden aangeschaft, de coördinatie van meetgegevens over verschil
lende werken, en het vermijden van dubbel werk, leidden tot efficiën
tie, nauwkeurigheid, snelheid van werken en, naar wij oprecht hopen,