385 rechtelijke instituut der in- en overschrijving, zo niet op een vereen zelviging hiermede. Men ging zelfs nog verder. Waren niet de voorstellen tot reorgani satie in 1946 doordrenkt van de gedachte het kadaster te maken tot het centrale instituut, tot het grondboek, met de bijgedachte de open baarmaking slechts dienstig te doen zijn als middel tot bijhouding van het grondboek, dat op ieder ogenblik de ware rechtstoestand van het grondbezit had weer te geven. In dit licht bezien wordt het duidelijk waarom ook thans weer zo'n dringend beroep wordt gedaan op de civielrechtelijke wetgever. Deze heeft slechts de openbaarmaking van alle rechtsfeiten die een wijziging in de rechtstoestand van onroerende zaken teweegbregen, verplicht te stellen om voor het kadaster voortdurend een stok achter de deur klaar te hebben staan. Pas dan zal zo meent men - het kadaster tot een volledig grondboek worden en wat de openbaarheid van het grondbezit „in ruste" betreft een nagenoeg ideale toestand geschapen zijn. Dit streven naar betrouwbaarheid, volledigheid en uniformiteit van de bronnen waaruit geput moet worden, is alleszins te verdedigen, ware het alleen maar omdat het kadaster in het rechtsverkeer van onroerende zaken een steeds belangrijker rol, ja in feite die van grondboek (bij gebrek aan iets anders) is gaan vervullen. De eisen van het rechtsverkeer hebben het belastingkadaster geleidelijk tevens de functie van een eigendomskadaster, zij het een hoogst onvolledig, toegekend. Onvolledig, omdat dit kadaster vooral wat zijn andere functie betreft, nl. die welke gericht is op de specialiteit, zich nog niet heeft kunnen onttrekken aan zijn oorspronkelijke belastingsfeer. Dat men van kadastrale zijde elk middel aangrijpt om enige ver betering in de kadastrale structuur aan te brengen is dus wel alleszins verklaarbaar. Ook is het begrijpelijk, dat men de wetgever daartoe tracht te bewegen op een ogenblik, dat een nieuw stuk wetgeving, nauw verband houdende met de kadastrale boekhouding, staat geboren të worden. Toch zal men naar ons gevoelen de wetgever nimmer zo ver kunnen krijgen, dat hij in het civiele recht een volledige hechte grondslag legt voor een onderdeel der Administratie. In dit verband moge verwezen worden naar de verhouding die be staat tussen burgerlijke stand en bevolkingsregistratie. De eerste is •evenals de inschrijving (overschrijving) geheel verankerd in het bur gerlijk recht; de laatste in deze te vergelijken met het kadaster berust op een geheel zelfstandige regeling in het publieke recht. De sancties gesteld op niet-nakoming van de aangifteplicht zijn voor het ene instituut van een geheel ander karakter dan voor het andere. Hoewel we moeten toegeven, dat dit voorbeeld geen volledig bewijs oplevert voor de onmogelijkheid een civielrechtelijk instituut geheel af te stemmen op een administratief of omgekeerd, lijkt het toch weinig waarschijnlijk, dat de wetgever er voor te vinden zal zijn de burger lijke regels zodanig op te stellen, dat zij tevens de basis vormen voor ■de invoering van een volledig eigendomskadaster.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1956 | | pagina 35