Litteratuuroverzicht 394 verschaffe zich het declaratoire vonnis als bedoeld in art. 3.1.2.9. Dit vonnis strekt dan tot titel voor de inschrijving. We spreken de wens uit, dat de wetgever alsnog te bewegen zal zijn het B.W. in bovengeschetste zin aan te vullen. Pas dan zal het mogelijk worden het kadaster aan te passen aan de eisen die het huidige maatschappelijke verkeer stelt. Tot slot nog iets over de vijfde stelling van het bestuur van K. en L.\ „dat de rechtszekerheid met betrekking tot onroerende zaken zal zijn bevorderd, indien in het B.W. de verjaring aan banden wordt gelegd". Op het eerste gezicht is men geneigd te veronderstellen, dat adres santen hier een beperking van de werking der verjaring in het alge meen op het oog hebben. Uit de toelichting die aan de stellingen voor afgaat, blijkt echter, dat hier in de eerste plaats gedacht is aan de niet ter kennis van het kadaster komende wijzigingen van de grenzen van onroerende zaken ten gevolge van verjaring. Naar onze mening gaat men hier uit van een te eenzijdig kadastraal standpunt en vergeet men, dat als we het over acquisitieve verjaring hebben, het in de eerste plaats gaat om de verkrijging van een bepaald stuk grond (of de rechten daarop) en niet om de verkrijging van een andere grens. Het veranderen van de grens is een gevolg van de verkrijging door verjaring. Door het probleem te stellen, zoals adressanten deden, was het niet mogelijk de wetgever voor zich te winnen: daarvoor leek het veel te technisch en daardoor te niet-civielrechtelijk. Het moet hiermee gaan als met de wens die tot uitdrukking komt in het tweede gedeelte van de eerste stelling (dat aan de kadastrale grenzen een wettelijk vermoeden wordt toegekend); de wetgever kan haar slechts voorbijzien. Het wil ons voorkomen, dat indien de wetge ver de toepassing van de verklaring van recht imperatief zou willen voorschrijven, gelijk wij hierboven suggereerden, reeds veel gewonnen zou zijn. Het kadaster zou zich dan enkel behoeven bezig te houden met die verjaringen, waarvan het via de inschrijving kennis krijgt. Le Journal du Géomètre-Expert Immobilier. 31 maart 1956. Dit nummer is bijna geheel gewijd aan de ruilverkaveling en wel in het bijzonder aan de strijdvraag aangaande de positie van de land meter bij de ruilverkavelingswerkzaamheden. Roupcinsky publiceert de door hem met verschillende ministers ge voerde correspondentie over de vraag of de landmeter van het ka daster dan wel de particuliere landmeter (géomètre-expert immobi lier) een belangrijke taak in de ruilverkaveling zal moeten vervullen. De Minister van Financiën wil voor beide categorieën landmeters de mogelijkheid tot deelneming aan de werkzaamheden openlaten, Roup cinsky ziet bij de ruilverkaveling een speciale taak voor de particu liere landmeter en verzet zich tegen „l'étatisation" van het beroep. Desambre bespreekt de op 20 februari 1956 gehouden studiedag

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1956 | | pagina 44