70 formatie van tussenpunten in rekening kunnen worden gebracht. Vermeden wordt bij deze methode ook het overblijven van rest- afwijkingen 8 (A 2V) in de aansluitingspunten, welke afwijkingen b.v. overblijven bij het toepassen van de methode der kleinste kwadraten bij de zg. overbepaalde aansluitingen (v i, metn >g+i). Als het aantal aansluitingspunten Pv klein is t.o.v. de uitgestrekt heid van het aan te sluiten puntenveld, verliest de methode Strinz aan betekenis, omdat dan het element van willekeur in de construc tie van de lijnen A constant en A y constant te groot wordt. Het is echter duidelijk dat dan ook aan het toepassen van aansluitingsmethoden in het algemeen twijfelachtige waarde te hechten is; de invloed van de relatieve coördinatenafwijkingen in de aansluitingspunten op de coördinaten van de getransformeerde punten wordt dan oncontroleerbaar. Een zeer storende merkwaardigheid bij de toepassing van aan sluitingsmethoden is, dat de volgorde van berekening niet mag worden veranderd, wil men geen verschillen in de uitkomsten van de berekening toelaten. Dit heeft betrekking op de volgorde van de gedeeltelijke toepassing van de methode der kleinste kwadraten en de aansluiting, als vermeld in i. In wezen splitst men zo het rekenproces in fasen. Nu is bekend dat bij een strenge toepassing van de methode der kleinste kwadraten de verdeling in fasen geen invloed heeft op de eindresultaten. Hiermee is dus een nieuw verschil tussen vereffe ning en aansluitingsmethode gevonden. Men zou kunnen zeggen dat bij toepassing van aansluitingsmethoden de eenduidigheid van de berekening aangetast wordt. In enkele gevallen zal de toepassing van speciale aansluitings methoden modeltheoretisch gezien reëel kunnen zijn. En wel bij die problemen waar een met de eigenschappen van de aansluitings methode overeenkomende verwringing van het coördinatenstelsel verwacht mag worden. Men denke hier aan de talloze gevallen waar liggings-, schaal- en oriënteringsverschillen tussen x, y- en x'y'-systemen optreden. De toepassing van de overbepaalde gelijkvormigheidstransformatie is dan ook wel in de meeste gevallen aan te bevelen. Figuren met uitgesproken affiene verwringing lij ken mij zeldzaam; misschien komt dit voor bij de oorspronkelijke kadastermetingen, waar de hoofdgrondslag is opgebouwd uit meetlijnen. Daarentegen blij kt bij toepassing van de overbepaalde affiene aansluitingsmethode op nieuwere grondslagen, dat, bij uitbreiding van het aantal aan sluitingspunten, uit de vereffening praktisch een gelijkvormig heidstransformatie te voorschijn komt. Hier is de affiene verwringing dus slechts schijn en meestal een gevolg bij weinig aansluitings punten van relatieve coördinatenafwij kingen in deze punten. Zoals ook wel te verwachten was blijkt theoretisch de toepassing van een conforme aansluiting van de tweede graad in Nederland reëel te zijn en wel door de toegepaste kaartprojectie.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1957 | | pagina 30