73 mits in de verdere oplossing de hoofd- en kruisvarianties van de Ar, en A yv gebruikt worden. Voor de praktijk is dit echter te bezwaarlijk geacht, zodat in de h.t.w. 1938 voorgesteld wordt de hoofdvarianties van deze grootheden gelijk en alle kruisvarianties nul te stellen. Dit betekent een zeer sterke vereenvoudiging van het model, waarvan de uitwerking is, dat de standaardafwijkingen van de onbekenden p, q, cx en c2 groter worden. Zijn nu de waarden van de onbekenden klein t.o.v. hun stan daardafwijkingen, dan zijn grote afwijkingen van de voorspelde waarden mogelijk. Dit is één verklaring voor het Groninger effect boven. Een tweede verklaring is mogelijk bij kleine waarden van de on bekenden op grond van het feit, dat in het werkelijke voorwaarden- model meer betrekkingen voorkomen door invloeden als zijdelingse refractie. Hier wordt geen rekening mee gehouden in de uitgevoerde vereffening en het effect er van vertroebelt de uitkomsten. Men heeft hier te maken met de zg. identificatieproblemen1), waar iedere tak van wetenschap mee te kampen heeft. Als nog toegevoegd wordt, dat het effect van de kaartprojectie in het bovengenoemde driehoeksnet per richting maximaal 1 dmgr bedroeg, terwijl op grond van andere metingen afwijkingen door zijdelingse refractie van enkele dmgr niet onwaarschijnlijk moesten worden geacht, dan is het duidelijk, dat deze oorzaak van vertroebeling der uit komsten hier zeker niet uitgesloten mag worden. Voor landen met kaartprojecties van hogere graad dan de Neder landse, zou men in de verleiding kunnen komen, naar analogie van het bij (1) behandelde, conforme aansluitingsmethoden van hogere graad dan twee toe te passen. Zo is ook De Groot a) tot zijn methode gekomen. Indien werkelijk een klein dergelijk effect aanwezig is, dan zal een verloop van de (werkelijke) standaardafwijking in de coördi naten na aansluiting verkregen worden als in fig. 13 schetsmatig is aangegeven bij toepassing van afbeeldingsformules met steeds hogere graad. We hebben dit inderdaad experimenteel kunnen constateren bij het eerder genoemde driehoeksnet in de Noord- Oostelijke Polder, waar bij aansluiting aan steeds meer punten volgens de methode-De Groot sluittermen van decimeters punt- verschuivingen van meters en meer te voorschijn riepen. Vereffening met veel aansluitingspunten met een volgens de h.t.w. 1938 vereenvoudigd model is in zoverre de voorkeur te geven boven de methode-De Groot, dat hier voor de coëfficiënten van hoge re graadstermen waarden van de orde nul gevonden worden, mits het aantal overtallige waarnemingen voldoende groot is. Soms 1) Men zie voor introductie in deze problemen b.v. het artikel: T. C. Koopmans and O. Reiersol, The identification of Structural Characteristics. The Annals of Mathematical Statistics, 1950, biz. 165. 2) Zie pag. 45, noot 1.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1957 | | pagina 33