vincies, daartoe geleid door de centrale afdeling Onderzoek en het Instituut voor cultuurtechniek en waterhuishouding, dragen er steeds meer toe bij, dat ook een wetenschappelijk en financieel verantwoorde ontwerptechniek wordt ontwikkeld. Helaas is men door personeelsgebrek vooral in de academische sfeer nog ver verwijderd van het gestelde doel, te weten enkele alternatieve ontwerpen per gebied, met de mogelijkheid door een kosten-baten- berekening dat ontwerp te kiezen, dat het hoogste privaat- en algemeen economisch nut afwerpt. Nog vele jaren zal men uit sluitend op intuïtie en gezond verstand moeten bouwen. Daarna zullen we wellicht via het zogenaamde guesswork-stadium komen in de periode, dat we op grond van econometrische be rekeningen een keuze kunnen doen uit een aantal alternatieve plannen. Voorshands ligt dit niet binnen ons bereik, doch wij zullen dit einddoel bij de ontwikkeling van ons onderzoek en het daarop te baseren voorbereidingswerk in het oog moeten houden. Voorshands staan wij voor de taak gemiddeld 20 a 30.000 ha per jaar naar beste kunnen voor te bereiden en uit te voeren. Het betere, doch nog onbereikbare van morgen, mag daarbij uiteraard niet in de plaats komen van het wat minder goede, maar bereikbare van vandaag. Uit het voorgaande blijkt, dat de voorbereiding van een ruil verkaveling nieuwe stijl verre van eenvoudig is. Het is duidelijk, dat de omschakeling van de wet van 1938 op de wet van 1954 voor de technici de zaak niet eenvoudiger heeft gemaakt. De districts ingenieur zal bij de voorbereiding de gave moeten tonen van de zogenaamde „afnemende abstractie" en „verschuiving der knel punten" 1), dat wil zeggen dat hij als het ware vanzelf door steeds verdergaande concretisering van de overwogen alternatieven de knelpunten oplost en verschuift, totdat het gehele plan rond is. Voorts zal men er voor moeten zorgdragen, dat de plannen die ontwikkeld worden, gedragen worden door de „lokaliteit". Ver volgens zal men een soepele overgang van de voorbereiding naar de uitvoering moeten bevorderen, waarbij het gewenst is zo mogelijk een organisatorische vormgeving te vinden, waarbij hetzelfde „planningteam" overschakelt op het „uitvoeringsteam". Ten slotte zal wel blijken, dat de „operational research" zich zowel wat de planning als het zoeken van alternatieve oplossingen betreft, steeds verder zal gaan ontwikkelen, terwijl vooral bij de uitvoering het vraagstuk, tot de meest verantwoorde en goedkope uitvoering te komen, door middel van de wetenschappelijke be drijfsorganisatie tot oplossing zal moeten worden gebracht. Onge twijfeld zal het onderzoek, dat op deze terreinen in de toekomst nog zal worden verricht, een zeer hoog rendement opleveren. i4i Dr. G. van de Wal, directeur van de N.V. Magazijn „De Bijenkorf": Welke eisen stelt snel bouwen aan de opdrachtgever? Tijdschrift voor Efficiency en Documentatie, maart 1957, blz. 75.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1957 | | pagina 25