144
tot ruilverkaveling, het standpunt van Gedeputeerde Staten
schriftelijk moet worden medegedeeld onder verwijzing naar hun
recht van beroep op de Kroon. Nu in art. 45 ook aan de pachters
het recht van beroep is gegeven, ligt het voor de hand, dat Gedepu
teerde Staten hun standpunt schriftelijk zullen mededelen aan de
pachters naar aanleiding van de door hen naar voren gebrachte
bezwaren.
Al is uiteraard het begrip „belanghebbenden" ruimer dan „recht
hebbenden", men kan toch veilig aannemen, daar het hier gaat om
toewijzing aan openbare lichamen, dat de in art. 36 bedoelde
belanghebbenden tevens rechthebbenden in het blok zijn. Zelfs
een huurder, een servituutgerechtigde, zal onder omstandigheden
bezwaren tegen een toewijzing aan openbare lichamen naar voren
kunnen brengen.
Het recht van beroep zou te beperkt zijn, wanneer het alleen aan
de groep vermeld in art. 41 sub 4 zou zijn gegeven, stellig na de
wijziging, die in art. 13 (ontwerp) is aangebrachtde rechthebbenden
en pachters vermeld in art. 45 bestrijken in elk geval een ruimer
veld. Ik zie ook geen praktische moeilijkheden in de huidige redactie
van art. 41 sub 4, daar voor de hier genoemde groep slechts een
schriftelijke mededelingsplicht geldt, waarbij hun wordt gewezen
op hun recht van beroep.
Ook de openbare lichamen zelf zijn in den regel rechthebbenden
in het blok. Ook zij hebben derhalve, wanneer zij rechthebbenden
zijn, recht van beroep op de Kroon, indien door Gedeputeerde
Staten bij de voorlopige vaststelling van de toewijzing is afgeweken
van het voorstel van de Centrale Commissie, zij het alleen ten aan
zien van de aangebrachte wijziging.
Anderzijds zullen ook rechthebbenden die schriftelijk een alge
meen bezwaar hebben ingediend, waarbij het dus niet hun eigen
grond betreft, recht op beroep hebben, voor zover hun bezwaren
niet door Gedeputeerde Staten zijn erkend.
Ik meen derhalve op bepaalde punten van mening te mogen ver
schillen met Prof. Houwing in zijn commentaar onder aantekening
97-
Persoonlijk stuit ik op een andere vraag. Volgens de memorie van
antwoord zullen Gedeputeerde Staten kunnen beslissen, dat een
toewijzing aan een openbaar lichaam niet zal plaatsvinden. Kan
nu een openbaar lichaam, tevens rechthebbende, tegen een niet-
toewijzing in beroep gaan bij de Kroon Art. 45 spreekt van een
„voorlopige vaststelling der toewijzing, voor zover daarbij is af
geweken van het ter inzage gelegde voorstel". Er is dus wel degelijk
een toewijzing, zij het alleen een gewijzigde toewijzing.
Van een niet-toe wij zing wordt niet gesproken.
Tenzij men ruimer interpreterend alleen de nadruk legt op
een afwijking van het ter inzage gelegde voorstel!