152
moet dan ook niet in de eerste plaats naar restauratie van het
landschap worden gestreefd, maar naar een reconstructie.
Het is uitgesloten een landschap naar een bepaald model te
ontwerpen en de ruilverkaveling daarnaar te richten. Er behoeft
dan ook geen vrees te bestaan, dat onze Nederlandse landschappen
geleidelijk aan, ten gevolge van ruilverkaveling, tot een soort
eenheidslandschap zouden worden ontwikkeld. Wel zullen de
grootste verschillen worden afgevlakt onder invloed van de eisen
die aan het thans het meest juist geachte agrarische gebruik van
de Nederlandse bodem worden gesteld.
Aan het aanbrengen van beplantingen moet vooral niet het
begrip „opsieren" worden verbonden. Bij opsieren wordt spoedig
gedacht aan een zekere luxe. In het agrarische landschap horen
beplantingen die als luxe moeten worden beschouwd, echter niet
thuis. De schoonheid van het Nederlandse landschap is werkelijk
niet te danken aan beplantingen die slechts sierwaarde bezitten.
Het kan nog sterker worden gezegd: de schoonheid is in den regel
niet eens doelbewust tot stand gebracht. Zij is te danken aan be
plantingen die uit nuttigheidsoverwegingen zijn aangebracht of
als zodanig in stand werden gehouden.
Meestal is het doel geweest op zijn tijd hout te kunnen oogsten,
ook wel luwte te scheppen op plaatsen waar deze de bewoning
aangenamer maakte, of wel gewassen, zoals fruit, te kunnen telen
op plaatsen die klimatologisch daarvoor, zonder beschutting, niet
geschikt zouden zijn. Voorts zijn beplantingen aangelegd of worden
zij gehandhaafd om winderosie te voorkomen. In dit verband kan
ook nog de jacht worden genoemd. Het hout dient het wild tot ver-
blijf- en schuilplaats. Hoe het ook zij, het zijn steeds overwegingen
geweest om directe of indirecte baten uit het hout te trekken, die
het hout zijn plaats in het landschap hebben gegeven.
De bomen buiten het bos, in de vorm van lanen, grensbeplan-
tingen, singels, stroken e.d. hebben een niet te onderschatten
betekenis voor de houtvoorziening. De hoeveelheid hout die op
deze wijze in ons land groeit, valt in ons bosarme land niet te ver
waarlozen. Bovendien is dit hout, dat veelal groeit op grond van
goede hoedanigheid, waardoor het een waardevolle aanvulling
van ons loofhoutareaal inhoudt. Het bos in ons land is meer en
meer teruggedrongen tot de minst vruchtbare gronden, hetgeen aan
de keuze van de houtsoorten voor het bos een sterke beperking oplegt.
Ten slotte is het hout in het landschap, bij het streven van onze
bodem de hoogst mogelijke produktie te verkrijgen, pas dan zijn
plaats waard, indien dit werkelijk mede helpt te produceren. Aan
enige luxe valt daarbij dan in het geheel niet te denken. Voor de
schoonheid is dit generlei bezwaar, integendeel. Het gebruik van
in het karakter van een landschap passende boomsoorten, waarbij
in de eerste plaats rekening wordt gehouden met de bodemgesteld
heid, waarborgt dat de ermede beoogde resultaten ook zullen worden
bereikt.