Mr. J. VINK,
Planologie en ruilverkaveling
Het is nog niet zo lang geleden, dat van zeer officiële zijde werd
geantwoord: Niets, ze sluiten elkaar uit. Volgens de Memorie van
Antwoord bij de Ruilverkavelingswet 1938 lag het helemaal in de
rede wanneer het bestaan van een uitbreidingsplan de toepassing
van ruilverkaveling onmogelijk maakt: het uitbreidingsplan geeft
aan de grond een stedebouwkundige bestemming en sluit daardoor
een instituut van landbouwkundige strekking als de ruilverkaveling
uit. En om ook een stem uit het andere kamp te laten klinken
in de befaamde koninklijke besluiten van 1935 over de uitbreidings
plannen van Heerlen en Haarlem x) werd overwogen, dat de Woning
wet een volkshuisvestingswet was en daarom bestemming van grond
voor cultuurdoeleinden niet kon worden aanvaard.
Deze eenzijdige en ook toen reeds door de praktijk gelogen
strafte visie behoort nu in beide kampen wel tot het verleden.
In de stedebouwkundige sfeer heeft de emancipatie van het uit
breidingsplan zich met vallen en opstaan verder voltrokken. Wat in
wezen reeds lag opgesloten in de wijzigingen van de Woningwet van
1921 en 1931 heeft zich meer en meer baan gebroken in het denken
en doen van de bestuursorganen. Het komen van de streekplannen
sinds 1931 en de introductie van het nationale plan in 1941 hebben
dit verder bevestigd. Het is bij al deze plannen niet meer speciaal te
doen om de „uitbreiding van bebouwde kommen" (zoals de bewuste
paragraaf van de Woningwet tot 1931 heette), maar om een alge
mene bestemmingsregeling voor de daarin begrepen grond. Daarom
verkiest men voor dit ruimere begrip het woord „planologie" boven
het vroegere „stedebouw". Voor de planologie is de volkshuisvesting
slechts één facet naast vele andere, die principieel gelijkwaardig
zijn, w.o. de landbouw. Dit wordt dan ook ten duidelijkste gemar
keerd doordat bij de voorstellen voor een nieuwe wetgeving op
dit terrein de materie van de bestemmingsregelingen uit de Woning
wet is gelicht en in een afzonderlijke „Wet op de ruimtelijke orde
ning" is opgenomen 2).
Tegelijkertijd hebben de gedachten in de wereld van de agrarische
streekverbeteringen zich ongemeen verruimd, ook met betrekking
tot het verband met streek- en uitbreidingsplannen. Toen de boven
aangehaalde passage in de Memorie van Antwoord werd neer
geschreven, had de ruilverkavelingspraktijk dit verband reeds lang
ontdekt en had men experimenterend naar oplossingen gezocht.
Of de strikte tekst van de wet van 1938 deze altijd dekte, kan nu
IÖ3
•directeur van de Rijksdienst voor het Nationale Plan, 's-Gravenhage
1) Heerlen, K.B. van 23 december 1935, nr- 2°-
Haarlem, K.B. van 9 januari 1936, nr. 38.
2) Zitting 1955/1956, nr- 4233-