i65 heid én om schoonheid, om produktie-omstandigheden én om men selijk geluk, om welvaart én welzijn. In verschillende perioden treden verschillende aspecten naar voren. Onze tijd met zijn sterke hang naar het technische en het materiële doet ons licht gevaar lopen de eigen waarde van het schone te veronachtzamen of te veel er op te vertrouwen, dat de schoonheid vanzelf gegeven is met het nuttige. Zo zou het leven nodeloos verschralen. In een goede synthese speelt ook het niet-alleen-maar-nuttige mee, wat nog iets anders is dan het nutteloze. Deze volheid van levensontplooiing moet onder alle uiterlijke wisselingen steeds weer opnieuw worden gezocht voor heel het volk, en daarom ook worden betrokken op heel het land. Ons land is in zijn betrekking tot ons volk een eenheid, een har monisch geheel van zeer verscheiden componenten. Er is onder scheid van cultuurgrond in al zijn vormen en woeste grond, van werk- en woongebieden, van landelijke streken en geürbaniseerde, maar dit alles is geen scheiding in afzonderlijke compartimenten. De verschillende onderdelen steunen elkaar in hun tegenspel en kunnen slechts met en door elkaar bestaan, omdat zij samen Neder land vormen en van deze eenheid uit pas hun eigen waarde krijgen. Stad en land zijn zeer verscheiden, haast volledig elkanders tegenbeeld. Maar zó juist vormen zij elkanders complement. Zij moeten er beide zijn en zij moeten er in zo zuiver en expressief mogelijke vorm zijn, omdat zij voor elkaar de levensvoorwaarden moeten scheppen. De stad bestaat dank zij het land, het land bestaat dank zij de stad. Dit geldt niet alleen in de economische zin, maar met betrekking tot de hele levenssfeer. De landelijke sfeer vraagt om wisselwerking met de stad, het stadsleven verstikt zonder de ruimte van het land. Wij leven in dit land met n min mensen bij elkaar en bij het eind van de eeuw zijn het er misschien 15. Heel Nederland is hun aller land. De steden zijn ook van de agrarische bevolking, het landelijke gebied is ook de leefruimte voor de straks 70 stadsbewoners. Bij alle ingrijpende veranderingen, die het gelaat van Nederland ondergaat, moet dit besef van de totaliteit voor ogen blijven staan. Dit zijn geen gedachten die aan de ruilverkaveling in haar huidige gedaante vreemd zijn. De plaats die het landschapsplan in de wet van 1954 heeft gekregen, is daar een der bewijzen van. Het ligt ook wel in de rede, gezien de grote omvang die de uitgaven voor ruil- (en her-)verkavelingen in het geheel van de overheidsbeste dingen hebben gekregen: het bedrag ligt in de orde van 100 min per jaar, ongeveer evenveel als de uitgaven voor de IJsselmeer- werken en meer dan de bestedingen voor de nieuwe aanleg van Rijkswegen. In de post voor ruil- en herverkavelingen zit een groot percentage overheidssubsidie. Dit vormt een reden te meer, er naar te streven, dat deze uitgaven in een zo ruim mogelijke zin het land zullen dienen. Daarom is het van zoveel belang, dat planologie en ruilverkave-

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1957 | | pagina 49