i66 ling nog meer naar elkaar toegroeien en bij elkaar worden ingepast. Zij verhouden zich als het algemene de integrale ruimteordening tot het specifieke de her-ordening uit een oogpunt van agrarische belangen. Maar met deze prioriteit van de planologie is niet alles gezegd. De planologische maatregelen lopen uit in bindende bestemmingsvoorschriften, doch zonder onmiddellijk daaraan verbonden uitvoeringsplannen; de ruilverkaveling is niet gericht op bindende bestemmingsregelingen maar juist wel op onmiddellijke uitvoering en gaat bovendien in haar praktijk het ruimtekader meer en meer te buiten. Daarom kunnen beide instituten bij goede samenwerking elkaar aanvullen en steunen. Het samenspel wordt vergemakkelijkt doordat in de wettelijke regeling al de nodige organisatorische contacten zijn voorzien. Zo fungeert de Centrale Cultuurtechnische Commissie, die de leiding heeft van het ruilverkavelingswerk, tevens als coördinerend college op Rijksniveau, waarbij o.m. de Rijksdienst voor het Nationale Plan is vertegenwoordigd. Zeer belangrijk is ook de sleutelpositie die het College van Gedeputeerde Staten inneemt; het heeft nl. een centrale plaats in de ruilverkavelingsprocedure, terwijl het tevens is belast met de voorbereiding van streekplannen en de goedkeuring van uitbreidingsplannen. Wel ligt hier meestal een vraagstuk van goede interne coördinatie bij het ambtelijke apparaat, omdat de zaken plegen te lopen over verschillende griffieafdelingen. Ten slotte is ook van belang het betrekken van de gemeente besturen in de procedure door de kennisgevingen waarin de wet van 1954 voorziet, al gingen de wensen in het bovenaangehaalde commissierapport hierin verder (horen van de gemeentebesturen). Op het gemeentelijke vlak is de aanraking het nauwst. In het bestemmingsplan worden de planologische denkbeelden het verst geconcretiseerd en tevens voor de burgers bindend. Onder de voor gestelde nieuwe wetgeving zal het gemeentelijke plan zelfs het enige zijn dat rechtskracht heeft. Deze rechtskracht en de daaraan verbonden wettelijke sanctie verleent, formeel genomen, aan de planologische maatregelen de voorrang boven ruilverkavelingsplannen. Dit is ook bij de parle mentaire behandeling van de wet van 1954 van Regeringszijde bevestigd 1). In de praktijk zullen er echter dikwijls door een ruil verkavelingsplan andere gedachten naar voren komen dan waarop het bestemmingsplan berust. Dan zal men die onbevangen moeten toetsen en zo nodig het ene plan of het andere of wellicht beide moeten wijzigen. 2) Daartegenover zal er bij de ruilverkaveling begrip voor moeten worden gevraagd, dat het ruilverkavelingsplan wegens zijn specifiek karakter nooit de functie van het bestemmings plan als integrale planologische regeling kan overnemen. Er blijft dus in het bestemmingsplan plaats voor regelingen ook ten aan- Memorie van Antwoord, blz. 27. 2) Zie voor een voorbeeld daarvan het aangehaalde rapport.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1957 | | pagina 50