teren is gelukt, moet U maar toeschrijven aan mijn slechte betoog
trant én aan de rompslomp die het wijzigen van een reglement,
waarin de landmeetkundige afdeling immers moest worden ver
werkt, nu eenmaal met zich medebrengt.
Ik heb er nooit spijt van gehad en hoop U in het voorgaande te
hebben aangetoond, waarom niet.
Ir. J. G. GOODEN,
De landmeetkunde in dienst van de gemeente
Voordracht, gehouden op het 16e congres van de Nederlandse
Landmeetkundige Federatie te Amsterdam op 7 juni 1956.
Nu mij het genoegen te beurt valt hier iets te zeggen over de
landmeetkunde in dienst van de gemeente, zou ik U allereerst
deelgenoot willen maken van de zorgen die een directeur van
gemeentewerken heeft als hij niet beschikt over een landmeetkun
dige afdeling.
En laat ik dan beginnen met te stellen, dat er vele middelbaar
technici uit de bouw- en waterbouwkundige sector zijn ingenieurs
komen aan de praktische landmeterij bij middelgrote gemeenten
nauwelijks te pas die werkelijk goed en betrouwbaar meet werk
presteren. In zulke gevallen is er geen zorg, net zo min als men zorg
heeft over een boekhouding die haar zaken goed doet.
Maar reken maar dat hier in Amsterdam harde woorden gesproken
zijn toen een jongste bediende enkele jaren geleden kans zag met
meer dan 100.000,op stap te gaan. Dit zelfde is mij op veel
kleinere schaal overkomen. Ik had eens een jongeman, die van
mening bleek te zijn, dat aannemers best twee keer voor één bestek
konden betalen. Deze jongeman verzilverde postwissels die hij
uit de ingekomen post achterover wist te drukken ten eigen bate.
En weet U wie dan de schuld kreeg? De P.T.T. natuurlijk, want
officieel was de postwissel nooit ontvangen. Maar een aannemer,
die op een werk per se wil inschrijven, kijkt niet op een tientje.
Daar is de georganiseerde opzetvergoeding wel goed voor.
De fouten van deze jongeman stapelden zich zo lang op, tot het
opvallend werd, dat hij meer geld uitgaf, dan waarover hij kon
beschikken, en toen pas werd de zaak opgerold en opgelost.
Ik vertel U dit verhaal, omdat de ervaringen met de landmeterij
door minder deskundigen daar wel op lijken. Daarbij nl. is het mij
overkomen, dat in een uitbreidingsplan alles goed ging totdat het
laatste complex moest worden gebouwd. Bij diverse voorgaande
complexen was er een beetje te veel weggesnoept van het beschik
bare terrein. Toen er nog een zekere vreugde heerste over het slagen
van de aanbesteding van het laatste complex, kwam op een goede
dag een van mijn afdelingschefs binnenstappen met het verhaal,
dat er moeilijkheden waren, omdat de kaart niet klopte. Bij het
193
directeur van Gemeentewerken, Breda: