195 haalde, waren wij bezig met een particuliere kaarteeropdracht voor een paar uitbreidingsplannen. Ik schreef daarom, na enige uitweiding over die opdracht nog: „Wil van de door die opdracht te verkrijgen basis een efficiënt gebruik worden gemaakt, dan moet beschikt kunnen worden over een voor haar taak berekende landmeetkundige afdeling, die in staat moet zijn de basis bij te houden. Gebeurt zulks niet, dan ver liest het materiaal zeer spoedig zijn waarde." Tevens stelde ik voor aan de op te richten afdeling niet alleen op te dragen het verrichten van meetwerk, maar ook alle uitzet- werk, zowel van uit te voeren werken als van te verkopen percelen. En ten slotte kwam er dan: „Met dit werk houden zich thans vele ambtenaren van ver schillende afdelingen bezig. De noodzakelijke coördinatie en leiding van dat werk ontbreekt echter en kan ook niet aan een van de aan wezige ambtenaren worden opgedragen, omdat deze de daarvoor nodige opleiding tot civiel-landmeter of geodetisch-ingenieur, niet hebben genoten". Eerlijkheidshalve moet ik U er bij vertellen, dat de slechte er varingen die ik opdeed niet de enige stimulans waren bij mijn streven. In een vorige functie, nl. bij de Provinciale Waterstaat van Noord-Brabant, had ik gezien, dat het ook anders kon en daarover heeft de heer L. A. L. Hamers U zoeven uitvoerig verhaald. In de ambtelijke wereld is het echter niet voldoende, dat een functionaris, zelfs als hij directeur heet, overtuigd is van de noodzaak, dat er iets dient te geschieden. Er staat nl. boven dat niveau altijd nog een, zeker in deze materie, ondeskundig gezag, dat ook overtuigd moet worden en dat kost tijd en tact. Toen mijn voorstel bijna de deur uit was, verscheen in het week blad van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten van 23 novem ber 1951 een artikel van de heer J. E. Harder onder de titel „Is er voor een civiel-landmeter of geodetisch-ingenieur emplooi bij gemeentelijke diensten Ik heb mij gehaast mijn gemeentebestuur daarop te wijzen, omdat in dat artikel op uitvoeriger en deskundiger wijze uiteengezet werd waarom dat emplooi erbij de grotere gemeen ten ongetwijfeld was. Het lijkt mij overbodig in Uw kring veel verder over die taak uit te weiden. Gereleveerd moge worden, dat de heer Harder deze indeelde in de volgende groepen van werkzaamheden: 1. het vervaardigen en bijhouden van kaarten; 2. het verschaffen van landmeetkundige hulp aan diensten, bedrijven en particulieren; 3. het verzorgen van het contact met het Kadaster en andere landmeetkundige diensten. Met die indeling ben ik het geheel eens. Wat het vervaardigen en bijhouden van kaarten betreft, is het van belang, dat die kaarten worden ingepast in de Rijksdriehoeks-

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1957 | | pagina 79