239 pantograaf vrij kostbaar. Doch ook een goede „Storchschnabel", waaraan Drüsedau de voorkeur geeft, kost heden ten dage nog 1300. Ook zonder het antwoord (7) dat in de Vermessungstechnische Rundschau aan Drüsedau gegeven wordt, is het wel duidelijk, dat we hier niet met een algemeen verbreide mening te maken hebben. Uitgaande van de veronderstelling, dat het optisch pantograferen populair zal worden, willen wij ten slotte hieronder enkele op merkingen maken over de constructie van een optische pantograaf die aanvaardbaar zou zijn voor de Nederlandse cartografie. i°. Het toestel moet in de nabijheid van de cartograaf kunnen worden opgesteld, zonder hem te noodzaken deze opstelling te „beklimmen" onder het wegschuiven van gordijnen of het neerlaten van jaloezieën. Het moet een omvang hebben die aangepast is aan de voorwerpen waarmee de cartograaf zijn arbeid uitvoert. Een grootte, qua oppervlakte en hoogte ongeveer gelijk aan het gangbare formaat van tekentafel of kopieertafel zou ideaal zijn. Plaats en grootte van het toestel dienen dus zo te zijn, dat de tekenaar de optische pantograaf als een verlengstuk (figuurlijk) van zijn teken tafel kan beschouwen en ook bij incidentele behoefte het toestel zal gaan gebruiken. 2°. De optische pantograaf moet dezelfde prestatie kunnen leveren als de zgn. kopieerspiegel. Het tekenvlak dient dus geheel uit glas te bestaan. Dit maakt het toestel rendabeler, terwijl het bovendien de plaats (in letterlijke zin) van de kopieerspiegel in kan nemen. Tekenkamers, resp. landmeetkundige bureaus hebben meestal een gebrek aan opstellingsruimte. Het zou dus onverant woord zijn, naast de zo veel ruimte vragende kopieerspiegel nog een paar vierkante meters grondoppervlak voor een optische panto graaf te bestemmen. 30. De prestatie die het vergrotings- en verkleiningsmechanisme moet leveren, behoeft niet verder te gaan dan verkleining 1 5 en vergroting 2,5 XTer wille van de eisen die we aan omvang en gemakkelijke bediening stellen, moeten we ons beperken t.a.v. de wensen naar universaliteit. In het reeds eerder aangehaalde artikel van Gröne (1) wordt dit ook gezegd: „In der Vermessungspraxis kommt man im Allgemeinen mit einem Vergrösserungs-bzw. Ver- kleinerungsverhaltnis innerhalb der Grenzen 2 1 bis 2 5 völlig aus." Wij stellen het liever zo: Meer dan 2§ maal vergroten is strijdig met de principes van de cartografie. Aan 5 X verkleining lijkt ons nog wel behoefte te bestaan. 40. Het tekenvlak moet horizontaal zijn of onder een zeer kleine helling (ca. 50) staan. Afgezien van de voor een cartograaf onaan vaardbare werkhouding is een schuinstaand tekenvlak (ca. 60 ongeschikt voor het nauwkeurig kopiëren van een beeld. De kaart, die immers een niet te verwaarlozen gewicht heeft, zal ondanks hechtmagneten enz., vóór of tijdens het kopiëren naar beneden glijden.

Digitale Tijdschriftenarchief Stichting De Hollandse Cirkel en Geo Informatie Nederland

Tijdschrift voor Kadaster en Landmeetkunde (KenL) | 1957 | | pagina 21